Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Oceaan (indische)

betekenis & definitie

Oceaan (indische) - in oude tijden O. Orientalis, O. Indicus meridionalis, Mare Indicum, door Varenius als een deel van den O. Australis beschouwd; wordt begrensd door Afrika, Azië, O.-I. Archipel, Australië, de meridianen van 20° (Kp. Agulhas 20° 1') en 147° O.L. (Zuidkaap Tasmanië 146° 53') en Antarctica in het Z. Opp. 73.442.000 K.M.2, inhoud 288.528.000 K.M.3, gemidd. diepte 3930 M., grootste diepte 7000 M., ten Z. van Java in 10° 2' Z. en 108° 5' O.

D i e p t e.

Het dieptebeeld is slechts bij benadering bekend, vooral in het Z.O. deel zijn de loodingen schaarsch. Bekkens met meer dan 5000 M. water vindt men ten W. en Z. van Australië, het W.- en Z.-Austr. bekken, een ten Z.O. van Z.-Afrika en ten Z.W. van Kerguelen, het Indisch-Antarctisch bekken, een ten Z. van Madagascar en ten slotte een ten N. van Madagascar en ten O. van Somaliland, het Somalibekken. In het W.-Austr. bekken vindt men tusschen de Kokos-eil. en Australië een door de kabellegger Sherard Osborne aangeloode verdieping tot meer dan 6500 M., terwijl ten Z. van Soembawa en Java en verder ten W. van Sumatra, diepe steil afloopende inzinkingen worden gevonden, n.l. de Java-randinzinking en de Mentawei-randinzinking. Bij Soembawa, Java (270 K.M. van de kust) en Sumatra werd gelood 6205, 7000 en 5664 M. Tusschen het Indisch-Australische en het Austr. bekken vindt men het Kerguelen-plateau (3300 a 3500 M.), dat tusschen 80 en 90° O.L. doorloopt tot 25° Z.B. In den verderen I. O. vindt men tusschen 4200 en 4600 M. diepte in volle zee. Men vindt in dat gebied verscheiden bodemverheffingen. Op het vrij nauwkeurig afgeloode profiel Str. Soenda—Mauritius, dat 4000 tot 4500 M. diep is, komen een paar verheffingen voor tot 1700 a 1800 M.; verder vindt men verheffingen rondom Kerguelen, Crozet-Archipel en St. Paul en Amsterdam; te zamen vormen zij een deel van het Kerguelen-plateau.

In het N.W. vindt men verheffingen bij de eilanden-groepen, die a. h. w. den overgang vormen tusschen Madagascar en Voor-Indië; zij zijn bekend als het Mascarenen-plateau en de Chagos-rug. De Arabische Zee en Golf van Bengalen zijn resp. 3500 en 2000—3500 M. diep. Het dieptebeeld van den O.-I. Archipel is uiterst gecompliceerd; ondiep zijn de Java-zee, Str. v. Malakka en Z.-Chineesche Zee, terwijl de O.-lijke zeeën als Banda-zee en Soeloe-zee tot 4000 en 5000 M. diep zijn en een uiterst grillig bodembeeld vertoonen. Het ministerie van koloniën bezit een schitterende maquette van den O.-I. A.

Z o u t g e h a l t e.

De I. O. heeft een minder hoog zoutgehalte dan de A. O.; men vindt maxima met 36 a 36.4 ‰, een tusschen 25—33° Z. en 75—110° O.; het andere ligt aan de W.-zijde van de Arabische Zee; een gebied met maximum-zoutgehalte vindt men tusschen den O.-I. A. naar 10° Z. en 60° O. met 34 a 35 ‰; ook poolwaarts daalt het zoutgehalte tot onder 34 ‰ (smeltwater en daardoor soms betrekkelijk zoete bovenlaag). Buitengewoon zoutrijk zijn de Roode Zee, van Z. naar N. 36—43 ‰ en de Perzische golf 36—38 ‰ (groote verdamping, weinig rivieren). In den O.-I. A., het afwateringsgebied van veel rivieren, daalt het tot 31—32 ‰.

K l e u r.

Varieert tusschen donkerblauw en helgroen en modderachtig grauwbruin (Java-zee). Het water in de tropen is grootendeels donkerblauw met uitzondering van het helgroene deel op het Mascarenen-plateau; ook aan de Somalikust vindt men van Mei tot Sept. die kleur met scherpen reuk aan het water als gevolg van opkomend dieptewater. Min of meer groen van kleur zijn de Roode Zee, Golf van Bengalen, Andamanen-zee en sommige zeeën van den O.-I. A., maar daaronder zijn ook diepe blauwe als de Banda-zee. Op hooge breedte doorvaart men ook groote donkerblauwe plekken, het grootste deel is grauwgroen en overwegend groen is het water tusschen Madagascar en het Kaapland.

D o o r z i c h t i g h e i d.

Een witte schijf (straal = 25 c.M.) was in het Z. deel van den I.O. nog tusschen 20 en 25 M. te zien, ten Z. van 60° B. nog in 12,5 M., bij St. Paul en Kerguelen tot 9 a 10 M. diepte. Tusschen Amsterdam en de Kokos-eilanden was de zichtbaarheid gestegen tot 20 M., soms 40 a 50. Aan de Somalikust weer minder: 15—27, evenals in de straat van Bab-el-Mandeb, waar opkomend dieptewater de verminderde zichtbaarheid veroorzaakt. In de Roode Zee stijgt ze weer tot 40 a 50 M.

T e m p e r a t u u r.

Vertoont aan de opp. in het jaarbeeld een groot gebied tot 15° Z.B. met gemidd. temp. van 25° C. en dwars door Sumatra tot 60° O.L. 28° C.; tusschen 55° en 60° Z. loopt de nullijn; vooral tusschen 40 en 50° Z. neemt de t. snel af; van 15 tot 3° C., vlak bij het Z. poolland, is de t. onder nul. Op 200 a 400 M. diepte vindt men de hoogste t. niet nabij den equator, maar tusschen 10 en 20° Z.B., op 400 M. is 22° Z., de bodemtemperatuur is ten Z. van 60° B. onder nul, ten N. daarvan wisselt zij tusschen 0 en 2° C. met laagste t. in het Zuiden.

G e t ij.

Is langs alle kusten van de I. O. goed onderzocht, niet het minst in den O.-I. Archipel door J. P. v.d. Stok. Als merkwaardigheid zij vermeld, dat langs de geheele Afrikaansche kust hoog en laag water bijna op hetzelfde uur valt (1 a 1 u. 30 m. verschil). De getijden van de Arabische Zee, G. v. Bengalen en O.-I. A. zijn goed bekend en het blijkt, dat wij vooral in het laatste gebied met een ingewikkeld mechanisme te doen hebben, daar enkel- en dubbeldaagsche en gemengde getijden in bonte mengeling voorkomen. Zelfs Kerguelen, op 2000 K.M. van Antarctica, 4000 K.M. van Afrika gelegen, vertoont geen getijbeeld, dat vrij is van storingen, niettegenstaande het zoo dicht ligt bij de circumpolaire Zuidpoolzee, waar de getijgolf de eenige ruimte op aarde vindt om zich vrij te ontwikkelen.

In de Roode Zee vindt men, met springtij bij Suez, ongeveer 2 M. verval, verder is het gering; het schijnt, dat deze zee een eigen getij-beweging heeft, want door de nauwe Straat van Bab-el-Mandeb dringt slechts weinig getij-energie naar binnen. Geheel anders is de toestand in de Perzische Golf. De volumina der zeeën verhouden zich als 1 tot 38, maar de Straat van Ormoes heeft 21/2 maal grooter doorsnede dan die van B.-el-M. en bijgevolg dringt de getij-energie veel gemakkelijker naar binnen, heeft minder water in beweging te brengen en met spring bedraagt het verval 3 a 4 M. Op oceanografisch en maritiem-meteorologisch gebied bestaat een uitmuntende publicatie van het Kon. Ned. Met. Inst. (4 deelen inhoudende trimesters), waaraan wij het volgende ontleenen. Aangezien in het N. deel van den l. O. moessons waaien, is het noodig voor twee maanden de weersomstandigheden te beschouwen en wel voor Januari en Juli, de hoogtepunten van de N.O.- en de Z.W.moesson in de Arabische zee en G. van Bengalen.

L u c h t d r u k.

Januari. Over het binnenland van Azië ligt in deze maand een kern van hoogen luchtdruk tengevolge waarvan ook over de Arabische zee en de Golf van Bengalen betrekkelijk hooge barometerstanden (762.5) voorkomen. Ten Z. daarvan strekt zich tusschen Afrika eenerzijds, Oost-Indië en Australië anderzijds, een trog van lagen druk (758—760) uit tusschen 0° en 10° N.B. en 20 a 23° Z.B., terwijl over Australië de druk een minimum vertoont. Ten Z. van dien trog vindt men op 28 a 34° Z.B. en 75 a 98° O.L. een kern van hoogen druk (765), terwijl ten Z. van 40 a 42° breedte de druk weer laag wordt, een minimum (745) bereikt op 62 a 64° B., waarna de druk weer stijgt naar het Z.-Poolmaximum. In Juli is de druk in het binnenland van Azië laag; deze neemt naar het Z. regelmatig toe, totdat tusschen 20—34° Z.B. en 40—60° O.L. de druk een maximum bereikt, waarna ten Z. van 44° B. de druk weer laag wordt, een minimum bereikt op 64 a 66° Br. en wederom een maximum volgt.

W i n d s y s t e e m.

Januari. In overeenstemming met het bovengeschetste denkbeeld vindt men tot den equator in het N. deel van den I. O. de N.O.-moesson, welke bij de linie ombuigt naar het N.W. en in Indië de Westmoesson te voorschijn roept. Dit gebied van N.W. en W. en veranderlijke winden heerscht tot 10° Z.B.; van hier tot 30° Z.B. vindt men de Z.O.-passaat. Ten Z. van het gebied van den Z.O.-passaat ligt eerst een gebied van veranderlijke winden, waarin tusschen 36 en 40° B. Westelijke winden de overhand krijgen en overgaan in het gebied van de Westenwinden (The brave Westwinds, Roaring Fourties). Het W. windgebied strekt zich uit tot 60 a 64° B., waarna O.—Z.O.-wind overheerschend wordt tot ver in Antarctica. In Juli waait tusschen 25 en 5° Z.B. de Z.O.-passaat; deze gaat op de linie door Z.over in den Z.W.-moesson, die in de Arabische Zee en Golf van Bengalen met kracht van harden wind doorstaat; ook de Z.O.-passaat is sterker dan in Januari. Tusschen 25 en 35° Z.B. vindt men veranderlijke winden, ten Z. daarvan wederom hetzelfde windbeeld als hierboven geschetst, welke winden wederom met grooter kracht doorstaan dan in Januari.

S t r o o m s y s t e e m.

Januari. Tot den equator is de stroom in de Arabische Zee, Golf van Bengalen en in den Oceaan overwegend in W. richting; langs de Oostkust van Afrika stroomt het water naar het Z. tot ± 5° Z.B. De Z. Equatoriaalstroom staat tusschen 10 en 20° Z.B. door, loopt naar het W. en W.Z.W. en zendt ten N. van Madagascar een tak naar Afrika, welke gedeeltelijk naar het N., gedeeltelijk naar het Z. loopt (Mozambiquestroom). De N. gaande tak vereenigt zich met den Z. gaanden tak van de N.O.-moesson drift en samen loopen zij dan naar het O. en vormen den Equatorialen tegenstroom, welke tegen Sumatra een N. en Z. gaanden stroom vormen. Het water van den Z. Equator. stroom, dat langs Madagascar Z.-waarts gaat, stroomt langs Kaap St. Marie en vereenigt zich ter hoogte van Port-Natal met den Mozambiquestroom tot Agulhasstroom, die langs Afrika’s O.- en Z.-kust loopt. Een deel van het water van den Z. Equator. stroom stroomt in de Westenwinddrift, die, zooals de naam aangeeft, door de Westenwinden wordt veroorzaakt en O.-waarts loopt en bij Australië een tak naar het N. zendt, die West-Austr. stroom heet.

Op hooge Z.B., in het gebied van den O.Z.O. wind, is de stroom waarschijnlijk in W. of N.W. richting. In Juli is de Z. Equator. stroom sterker als gevolg van den sterkeren Z.O.-passaat en staat tusschen 8—20° Z.B. door en stroomt en splitst zich op bovengeschetste wijze. Maar nu waait in het N. deel van den I. O. de Z.W.-moesson, dientengevolge stroomt langs de O.-kust van Afrika het water naar het N.O. en in den I. O., Arabische Zee en Golf v. Bengalen naar het O.; bij Sumatra is de richting Z.O. Tusschen 0° en 6° Z.B. is de stroomrichting Z.Z.O.-lijk. Langs de Afrikaansche kust en vooral op de hoogte van Kaap Guardafui en Socotra is de stroomsnelheid soms zeer groot, 60—120 mijl per etmaal. In den Z. I. O. is het stroombeeld behoudens seizoenverplaatsing der grenzen als het voor Januari geschetste.

IJs komt ten Zuiden van 40 a 42° Z.B. voor in den vorm van geweldige bergen; 1893 en 1894 waren beruchte ongunstige ijsjaren; zij zijn natuurlijk alle afkomstig van gletsjers van den Zuidpoolkap en zijn aan geen jaargetij gebonden.

M i s t komt ten Z. van 35° breedte voor en naarmate men Zuidelijker komt, neemt de mistfrequentie toe. — Tropische cyclonen en stormen van hooger breedte. Tropische cycl. komen voor in de Arabische Zee en den Golf van Bengalen ten N. van 8° N.B.; gewoonlijk is de baanrichting aanvankelijk W.-W.N.W., later N.-N.O. Zij noodzaken tot een zorgvuldige navigatie, want al is het tegenwoordige stoomschip met zijn sterke machines tot veel in staat, er zijn voorbeelden te over van verlies van schepen of schoongeveegde dekken en andere schade. Een ander cycloongebied strekt zich uit van het zeegebied tusschen Timor en Australië naar Mauritius en Madagascar. De cyclonen van dit gebied worden veelal aangeduid met den naam van Mauritius-cyclonen, omdat in die omgeving dikwijls het buigpunt der baan ligt en hier het ontwijken der cyclonen moeilijker is dan elders en dus met meer schade werd gevaren. Bovendien is het eiland Mauritius dikwijls door cyclonen geteisterd. In onderstaande tabel vindt men de frequentie.

J F M A M J J A S O N D Arabische Zee Golf van 6 0 5 8 16 23 3 0 0 16 21 3 Bengalen. . . .

Timor- 2 0 2 8 18 8 3 3 5 27 16 8 Madagascar. . . . 22 17 18 16 6 1 1 0 0 2 7 10 De stormen van hooger breedte in het Westenwindgebied worden veroorzaakt door depressies, welke gewoonlijk ten Z. der zeil- en stoomwegen passeeren. Zij beginnen uit N.N.O.-N. met vochtig, betr. warm weer en dalenden barometer; de wind loopt naar het N.W. en W. en schiet ten slotte met stijgenden barometer uit naar Z.W. en buigt af uit die richting. Met hooger wordende breedte neemt de stormfrequentie toe; de N,W. en Z.W. winden boden den zeilschepen goede gelegenheid om op 40—44° B. de lengte af te loopen, waarna, als men naar O. I. bestemd was, bij St. Paul en Amsterdam om de N. werd opgestoken naar Str. Soenda of andere doorgangen.

Stoom- en zeilwegen. Talrijke stoom en zeilwegen doorkruisen den O., welke met het seizoen van plaats veranderen; hiervoor moet naar de daarvoor bestemde bronnen worden verwezen. — Litt. Een standaardwerk over den I. O. vindt men in Kon. Ned. Met. Instituut No. 104. Oceanografische en Meteorologische waarnemingen in den Indischen Oceaan. Atlassen en tabellen voor 12 maanden, bevattende de waarnemingen tusschen 1856 en 1914—1918; uitgegeven in Trimesters. K. N. M. I., No. 105, Oceanografische en Meteorologische waarnemingen bij kaap Guardafui; K. N. M. I. No. 102.

Meded. en Verhand. No. 5, Cyclone in the Arabian Sea; No. 8, Elementaire theorie der Getijden. Getijconstanten in den O. I. Archipel; No. 9, Zur Kenntnis der Meeresströmungen; No. 18, Luft und Wassertemperatur im Indischen Ozean; No. 20, De Stoomwegen van Zuid-Afrika naar Oost-Indië; No. 22, Cyclonen in de Arabische Zee en verder veel oude publicaties, waarvan de titels te vinden zijn in K.N.M.I. No. 93a Lijst van uitgaven. Het standaardwerk van Dr. J. P. v. d. Stok, Winds and weather, currents, tides and tidal streams in the Eastern Archipelago.

Wissenschaftliche Ergebnisse der Deutschen Tiefsee-Expedition auf dem Dampfer Valdivia von Dr. Gerhard Schott, Forschungsreise S.M.S Planet. Hydrographic results of the Siboga-Expedition door G. F. Tydeman; Krümmels’ Handbuch der Ozeanographie I en II en ten slotte veel artikelen in het Ned. Tijdschrift „de Zee” en in het Duitsche tijdschrift Annalen der Hydrographie und Maritimen Meteorologie.