Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Mendel

betekenis & definitie

Mendel - (Gregor Johann), geb. 1822 te Heinzendorf in Oostenrijksch Silezië, de grondlegger van de experimenteele erfelijkheidsleer. Werd opgenomen in het Königskloster te Brünn, waar hij in 1847 tot priester gewijd werd ; studeerde van 1851—53 natuurwetenschappen te Weenen, waarna hij te Brünn terugkeerde, waar hij eerst voornamelijk als leeraar werkzaam was, totdat hij in 1868 tot Prälat gekozen werd; hij overleed 1884. De proeven, die zijn naam wereldberoemd hebben gemaakt, werden uitgevoerd in den kloostertuin en de voornaamste werden in 1865 gepubliceerd in de Verhandl. d. naturf. Ver. in Brünn.

Zij werden toen nauwelijks opgemerkt, tot groot leedwezen van M. zelf, die verklaarde: „Meine Zeit wird schon kommen”. Pas een aantal jaren na zijn dood, in 1900, werden zijn waarnemingen ongeveer gelijktijdig door Hugo de Vries, Correns en Tschermak aan de vergetelheid ontrukt en daarmee begint de grootsche ontwikkeling van de nieuwe wetenschap genetica. Men heeft de gewoonte aangenomen om in die gevallen, waar dieren of planten bij kruising zich gedragen volgens de wetten van Mendel, te zeggen, dat zij „mendelen”. Over deze wetten zie onder BASTAARD.

< >