Werkwoorden vervoegen
mendelen
Tegenwoordige tijd mendelen
Ik mendel
Jij mendelt
mendel jij?
U mendelt
Hij/Zij/Het mendelt
Wij mendelen
Jullie mendelen
Zij mendelen
Verleden tijd van mendelen
Ik mendelde
Jij/U mendelde
Hij/Zij/Het mendelde
Wij mendelden
Jullie mendelden
Zij mendelden
Voltooid deelwoord van mendelen
gemendeld
Tegenwoordig deelwoord van mendelen
mendelend