Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lulofs (barth. hendrik)

betekenis & definitie

Lulofs (barth. hendrik) - Nederl. letterkundige, in 1787 te Zutphen geb., waar hij, na zijn studiën aan de Groninger academie volbracht te hebben, bij de rechtbank werkzaam was. Sedert 1813 had hij zich als voortreffelijk beoefenaar der taal doen kennen, waarom hem dan ook in 1815 de nieuw opgerichte leerstoel in de Nederl. taal en welsprekendheid aan de Hoogeschool te Groningen werd aangeboden. Tot zijn voornaamste werken op taalkundig gebied behooren : Schets van een overzicht der Duitsche taal, of der Germ. taaltakken enz. (1819); Over Nederl. spraakkunst, stijl- en letterkennis, als voorbereiding voor de redekunst of welsprekendheidsleer (1823), Gronden der Nederl. woordafleidkunde (1833), Handboek v. d. vroegsten bloei der Nederl. letterk. (1845), De Declamatie of de kunst van declameren of reciteren (1848), enz.

Verder heeft men van hem nog een Kort overzicht van de geschiedenis der Nederlanden (2 dln., 1835-37). Heeft ook gedichten van Schiller, Goethe en Victor Hugo vertaald; hoewel hij in het algemeen meer klassicist was, voelde hij zich toch aangetrokken tot de romantiek. L. overl. in 1849.

< >