Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Loodswezen

betekenis & definitie

Loodswezen - Bij de wet van 20 Aug. 1859, Stb. 93, gew. 6 Apr. 1875, Stb. 62, houdende bepalingen op den loodsdienst voor zeeschepen, heeft de Staat zich de uitsluitende bevoegdheid voorbehouden tot het doen loodsen van zeeschepen in en uit de Nederl. zeegaten, of zeehavens en langs de rivieren, stroomen, vaarwaters en kanalen van het Rijk (art. 1); (zie ook art. 11). Voor vaarwater, waarvoor in den loodsdienst is voorzien, is het gebruik der loodsen verplicht (art. 5); deze verplichting kan echter niet worden afgedwongen. Wordt echter van een loods, die men heeft kunnen verkrijgen, geen gebruik gemaakt, zoo moet toch het loodsgeld worden betaald (art.5). Volgens art. 363 K. is de schipper verder verplicht zich van de noodige loodsen te bedienen alom waar de wet, de gewoonte of de voorzichtigheid zulks gebiedt.

De aanwezigheid van een loods heft, naar algemeen wordt aangenomen, de aansprakelijkheid van schipper of reeder niet op. Volgens art. 69 van het Algem. Reglem, op den loodsdienst, vastgesteld bij K. B. van 22 Jan. 1902, Stb. 5 (waarvan de gew. tekst opnieuw is bekendgemaakt bij K. B. van 26 Febr. 1916, Stb. 89), zijn de loodsen wegwijzers en raadgevers van de gezagvoerders. Indien de gezagvoerder de raadgevingen van den loods niet opvolgt, is de laatste voor de daaruit ontstaande gevolgen niet verantwoordelijk (art. 73 Alg. Regl., dat hem voorschrijft in dit geval o. m. den gezagvoerder, zoo mogelijk in bijzijn van een lid der scheepsbemanning, te verklaren, dat de veiligheid van het schip gevaar loopt, en hem naar zijn beste weten met raad te blijven dienen). Art. 13 der wet van 1859 verklaart, dat de Staat niet verantwoordelijk is voor de daden of verzuimen der loodsen en de beambten van den loodsdienst. — De loodsgelden mogen slechts in enkele gevallen onder avarij worden gerekend (art. 708 K.). — Art. 49 van het Alg. Regl. beveelt de bij het loodswezen in dienst zijnde personen uitdrukkelijk aan schepen in nood of gevaar zooveel doenlijk hulp te verleenen, voor zoover de uitoefening van den dienst daarmede niet belangrijk wordt benadeeld.

< >