Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Knoop

betekenis & definitie

Knoop - 1) voor het vastmaken van verschillende touwen aan boord van schepen worden verschillende k. gebruikt, die afhankelijk van het doel waarvoor het touw dient, min of meer gemakkelijk gelegd en losgemaakt moeten kunnen worden. Verder worden k. gebruikt ter begrenzing van een eind touw tegen loswerken, voor het mooi of ook wel voor betere houvast, zie b.v. platte-, sjouwermans-, schild-, kruisknoop, enz.

2) (zeevaartk.), de afstand tusschen twee knoopen in de loglijn, waarmede de snelheid van schepen gemeten wordt. Het aantal knoopen, dat bij varend schip bij het loggen in een zekeren tijd, gewoonlijk 15 sec. voor schepen met groote snelheid en 30 sec. voor schepen met weinig vaart, moet uitgevierd worden, komt overeen met het aantal zeemijlen per uur, dat door het schip bij dezelfde snelheid wordt afgelegd. Hierdoor moet de afstand tusschen twee knoopen: de lengte van een zeemijl of 1852 M.

= b.v. 15 sec. : 1 uur, zoodat deze afstand in dit geval =(1852 M.x 15 sec.)/(3600 sec)=7,72 M Wordt bij het loggen b.v. 12 knoopen der loglijn uitgevierd, dan zegt men „het schip loopt 12 knoop” of 12 zeemijlen per uur.— 3) (plantk.), inhechtingsplaats van een blad aan een stengel. Nadat het blad afgevallen is, kan de k. uitwendig nog zichtbaar zijn aan het litteeken, vooral wanneer de bladbasis breed was, zooals bij bladen met bladscheeden (Grassen, enz.). Inwendig is de k. dikwijls ook anders gebouwd als het verdere weefsel, vooral door het verloop van de vaatbundels, die hier van uit de bladen in den stengel binnendringen. — 4) (natuurk.), bij een staande trilling een plaats, waar de amplitudo der trillende beweging een minimum is. Is de staande trilling ontstaan uit de superpositie van twee enkelvoudig harmonische bewegingen van gelijke amplitudo, die zich in tegengestelde richting voortplanten, dan is de amplitudo in een k. gelijk nul. — 5) (sterrek.), zie KNOOPENLIJN.