Kindervoeding. - Het kind moet anders gevoed worden dan de volwassene, omdat zijn spijsverteringsorganen zich nog in een toestand van ontwikkeling bevinden en dus niet het hoogtepunt van arbeidsvermogen hebben bereikt. Voorts groeit het kind het snelst in de eerste levensjaren ; het heeft daarom meer voedsel noodig dan zijn stofwisseling vereischt, in het bijzonder meer stoffen, die aan de celvorming deelnemen (eiwit, aschbestanddeelen). De geringere capaciteit van maag- en darmkanaal maakt, vooral in de eerste levensjaren, een grooter aantal maaltijden daags noodzakelijk dan bij den volwassene ; ook moet bij de voeding rekening gehouden worden met het ontbreken of de mindere ontwikkeling van het gebit en het minder doelmatige gebruik, dat het jonge kind van zijn tanden maakt. Voor het grootste gedeelte van het eerste levensjaar voldoet de moedermelk aan al deze eischen ; wordt deze niet gebruikt dan vereischt de voeding in dit tijdperk bijzondere zorg (zie ZUIGELINGENVOEDING).
Na de negende maand ongeveer wordt meer en meer de melk verdrongen door meelsoorten, licht verteerbare groenten, vruchten, enz.; met het derde jaar geeft men eieren, gemalen of zeer fijn gesneden vleesch, visch, zwaarder verteerbare groenten, terwijl men, zoodra het kind goed kan kauwen, het vleesch minder fijn verdeeld kan toedienen. Men late bij het middagmaal weinig drinken, liefst water, geve weinig soep, die de maag te zeer vult en den eetlust vermindert, geen sterk gezouten spijzen, geen specerijen. Vanaf het 8—12de levensjaar behoeft de voeding van het kind niet meer van die van den volwassene te verschillen, alleen vermijde men alkohol en scherpe specerijen en zij men voorzichtig met koffie en thee.