Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kerklied

betekenis & definitie

Kerklied - of geestelijk lied, dat in de bijeenkomsten der gemeente wordt aangeheven. De Oudtestament. Psalmen hadden een grooten voorsprong, maar ook andere bijbelsche stof werd gezongen en bezongen in de oude gemeente. Grooten invloed hadden op de ontwikkeling in het Oosten Ephraem de Syriër, in het Westen Ambrosius, vgl.

KERKGEZANG. De Middeleeuwen hadden schoone hymnen in het Latijn. Van beteekenis is Bernhard van St. Clairvaux. Bekend zijn vooral het „Stabat mater”, het „Dies illa”. Reeds in de 13e eeuw werden bij bedevaarten en dgl. gelegenheden geestelijke liederen in de landstaal gezongen, leisen. De Boheemsche broeders hadden hun eigen k., waarbij Luther zich aansloot (1524). Hem volgden Paulus Speratus, Nic.

Decius, Jos. Mathesius, Selneccer, Schalling, en Ringwaldt, in de 17e eeuw Paul Gerhardt, Louise Henriette van Brandenburg, in de 18e Tersteegen, von Zinsendorf, Spener, Klopstock, Gellert, in de 19e Novalis, E. M. Arndt, H. J. Th. Spitta; van Roomsch-Katholieke zijde Joh. Scheffler (Angelus Silesius), F. von Spee, Diepenbrock, Louise Hensel. De Gereformeerden bepaalden zich meer bij de psalmen. Wat ons vaderland betreft, werd de Geref. lijn gevolgd. Wel zijn er fragmenten over van vóór de Hervorming, M. Romondt, Overblijfsels van geestelijke liederen van vóór de Hervorming, Ts. Ned. taal- en letterkunde, 33 (1914), 303 v., maar het k. der gemeente brengt de Hervorming vooral.

Tijdens de vervolgingen kon men om begrijpelijke redenen niet zingen bij de godsdienstoefeningen. De eerste psalmberijmingen waren de Souterliedekens. Spoedig bestond een behoefte aan ernstiger melodieën. Aan die behoefte kwam Jan Utenhove met zijn psalmbundel tegemoet (1551—1656), maar zijn werk werd verdrongen door dat van Petrus Dathenus (1566), die onder Franschen invloed stond. Alleen de berijming van de 12 artikelen en het gebed vóór de prediking bleef. Het betere werk van Marnix van St. Aldegonde (15791, 16172) kon er niet tegen op. Toen in 1775 een nieuwe berijming van de psalmen kwam, teekenden velen verzet aan, dat nog in enkele oude ultra-Gereformeerde kringen voortduurt.

Meer beroering bracht in 1807 de invoering van de Evangelische gezangen, waarin liederen waren van H. v. Alphen, J.v. Lodenstein, R. Feith, J. Scharp e. a. Dwang prikkelde het verzet slechts en bevorderde de afscheiding. Later kwam de Vervolgbundel (1869), zonder dwang, maar ook zonder veel sympathie. Daarin vindt men naast tal van klassieke liederen van Leo Judae, Paul Gerhardt, Tersteegen e. a. gedichten van B. ter Haar, Bennink Janssonius, N. Beets e. a. Ondanks het matige succes komt telkens in de synode een nieuwe bundel ter sprake. Terwijl de Gereformeerden zich streng aan de psalmen houden, hebben de Doopsgezinden, Lutherschen en Remonstranten hun gemengde liederbundels. Baumker, Das Kath. deutsche Kirchenlied, 1883—91; A. Fischer, Das deutsche ev. Kirchenlied des 17. Jahrh.; J. A. N. Knuttel, Het geestelijk lied in de Nederlanden vóór de kerkhervorming, 1906; E. C. Achelis, Lehrb. d. Prakt. Theol.

I3,19113 (bewerkt door Günther); J. de Zwaan, Een dichter uit den tijd der apost. vaders, Onze Eeuw (1911) 223 v.; J. Westphal, Das ev. Kirchenlied nach seiner gesch. Entwicklung, 19113; A. M. Brouwer, Kirchenlied in Holland, Rel. in Gesch. und Gegenwart, 3 (1912), 1326; W. Tümpel, Das deutsche ev. Kirchenlied des 17. Jahrhundert; F. Spitta, Das deutsche Kirchenlied in seinen Charakteristischen Erscheinungen, I, Mittelalter und Reformationszeit (Sammlung Göschen 602), 1912; K. Liebe, Abriss der Geschichte des ev. Kirchenliedes, 1913; J. Mearns, The canticals of the chr. church eastern and western in early and medieval times, 1914; Th. Bachmann, Der dreissigjährige Krieg und das Kirchenlied, Neue Kirchl. Zeitschrift 28 (1917).

< >