Kazinczy - (Ferenc), 1769—1831, Hong. schrijver en dichter. In 1786 werd hij inspecteur van het onderwijs te Kassa, waar hij een wetenschappelijk tijdschrift en een letterkundig gezelschap stichtte, het Kassai magyar társaság, dat door vertalingen uit het Duitsch ’t Hongaarsch trachtte te verrijken en zich daarnaast ook theoretisch met rhythme en versbouw ernstig bezighield. Toen in 1794 de samenzwering van de zgn. Hongaarsche Jacobijnen ontdekt werd, werd K., die de Catechisme der revolutie voor hen had overgeschreven, ter dood veroordeeld.
Dit vonnis werd niet voltrokken, maar 61/2 jaar heeft hij in strenge gevangenschap doorgebracht. Weer in vrijheid gesteld trok hij zich terug op zijn landgoed, in zijn geschriften Széphalom — Schoonenheuvel — genoemd, en huwde met gr. Török. Meer dan 20 jaren woonden zij op Széphalom, dat ze tot een soort van Hong. Weimar maakten.
K. heeft vurig geijverd voor de oprichting der Hong. Acad. v. Wetensch., onder wier eerste leden hij werd gekozen. De grootste helft van K.’s letterarbeid bestaat uit vertalingen, vooral uit het Duitsch. In Pályám emlêkezete (Herinn. uit mijn loopbaan} en Fogságom naplója (Dagb. uit mijn gevangenschap), verhaalt hij boeiend allerlei episoden uit zijn veelbewogen leven ; het meest komt zijn fijn kunstgevoel, pittigheid en schoone taal uit in zijn Brieven (Episztolák). Yan zijn gedichten hebben het meeste waarde de Epigrammen, in welke hij zijn poëtische en aesthetische beginselen vaak met bijtenden spot verdedigt.