Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Juniperus

betekenis & definitie

Juniperus, - plantengeslacht der Coniferen, afd. Cupressaceeën (Cypres-achtigen) met ongeveer 30 soorten op het N.-lijk halfrond. Het zijn boomen of heesters met kruiswijs tegenoverstaande bladeren of bladeren in drietallige kransen, soms schubvormig, soms opstaand en met een stekelige punt. De planten zijn mannelijk of vrouwelijk ; de vrouwelijke hebben aan den top van de takken eenige zaadknoppen, die na de bevruchting met de schubvormige bladeren vergroeien.

Deze laatste worden daarbij sappig, zoodat er een besachtige vrucht met eenige (meest 3) steenen ontstaat. De meest bekende soort is J. communis, de Jeneverbes, een bekende heester van onze heidestreken en zandverstuivingen. De bessen worden in de apotheek gebruikt, bovendien voor de bereiding van jenever. J. oxycedrus, uit het gebied van de Middellandsche Zee, heeft veel grootere, bruine bessen, doch is bij ons niet geheel winterhard. J. macrocarpa, uit dezelfde streek, heeft nog grootere bessen. Al deze soorten hebben drietallige bladkransen.

Tot de groep met kruiswijs-tegenoverstaande bladeren behoort J. Sabina, een heester uit de gebergten van Midden- en Z.-Europa met korte schubvormige bladeren. De toppen der takken worden in de apotheek gebruikt en zijn een middel om abortus op te wekken. J. virginiana, de Roode Ceder uit het Oosten van N.-Amerika, wordt daar tot 30 M. hoog. Het hout gebruikt men in Amerika als bouwhout, bij ons voornamelijk voor sigarenkisten en potlooden. Verschillende variëteiten van Juniperus, met aangedrukte of afstaande naalden worden in de tuinen gekweekt. Ze eischen veel licht, verdragen geen stof en rook en groeien het best op humusrijken, leemachtigen bodem.