Johan albrecht - naam van hertogen van Mecklenburg.
J. A. I (1547—1576) bevorderde de uitbreiding van de Luth. leer in Mecklenburg, daarin bijgestaan door zijn kanselier Joh. Lucanus. Op den landdag van Sternburg (1549) werd er door de Mecklenb. hertogen en landsstenden besloten ’t Augsb. Interim niet te aanvaarden maar over te gaan tot verheffing van de Luth. kerk tot staatskerk. Verschillende kloosters werden opgeheven, terwijl men overging tot regeling der kerk. zaken door instelling van een consistorium en ’t verdeelen van ’t land in zes districten, waar een superintendent, bijgestaan door een synode, belast was met de zorg voor de kerk. In conflict geraakt met zijn broer Ulrich, was J. A. genoodzaakt, hem deel te geven aan ’t bestuur en de inkomsten van Güstrow en enkele kloosters af te staan (Wismarsche tractaat 1555). Om geld te krijgen van de standen was J. A. verplicht belangrijke concessies te doen. Zoo zouden voortaan de landsfin. en de fin. van het hert. huis van elkaar gescheiden zijn, terwijl de goedkeuring van de stenden gevraagd moest worden voor ’t uitschrijven van belastingen (Sternberger Reversalen 1572).
J. A. II (1592—1636) was bij den dood van zijn vader Johan VII nog minderjarig. Na eerst onder regentschap gestaan te hebben van zijn ooms Ulrich en Karel, werd hij in 1607 meerderjarig verklaard met zijn broer Adolf Frederik I. In 1621 werd Mecklenburg onder J. A. en zijn broer Adolf Frederik verdeeld, waarbij de eerste Mecklenburg-Güstrow en de laatste Mecklenburg-Schwerin kreeg, terwijl Rostock en de kloosters gemeenschappelijk bezit bleven. Tegen den wensch der stenden sloot J. A. een verbond met Christiaan van Denemarken (1624), waardoor ook hij in strijd geraakte met den keizer. Na de nederlaag van Christiaan rukten de troepen van Tilly en Wallenstein de beide Mecklenb. staten binnen. De hertogen moesten hun gebieden, die geschonken waren aan Wallenstein, verlaten (1628).
Eerst in Juli 1631 keerde J. A. terug. Met hulp van de Zweden werden de keiz. troepen verjaagd. Na den dood van Gustaaf Adolf en van Wallenstein, toen men meende niets meer van den keizer te vreezen te hebben, trad J. A. toe tot den vrede van Praag (1625). Hierdoor werd hij echter in strijd gewikkeld met de Zweden, die terstond zijn land binnenvielen, zoodat M. nu ’t terrein van den strijd tusschen Zweden en de keizerlijken werd. J. A. stierf in 1636.