Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Jakob

betekenis & definitie

Jakob, - 1) zoon van Izaak, broeder van Ezau. De biografie van dezen heros eponymus der Israëlieten staat opgeteekend in Gen. 25-50. De naam J. kan beteekenen „hij bedriegt” (eigl.: sluipt achter iemand aan); soms is J. in verband gebracht met het Hebr. woord voor „hiel” (âkêb).

Ten onrechte heeft men wel eens in hem een oorspronkelijken god willen zien (vgl. AARTSVADERS). — 2) in de dichterlijke litteratuur der Israëlieten is J. = „zonen Jakobs” = ’t volk Israël.

3) Ludwig Heinrich, Duitsch wijsgeer en jurist, 1769-1827, prof. in de filosofie te Halle, later te Charkow, daarna lid van strafrechts-commissie te St. Petersburg, eindelijk weer prof. in de rechten te Halle. Hij was Kantiaan, bestreed Mendelssohn’s onsterfelijkheidsbewijs, vertaalde Cabanis’ hoofdwerk. Werken o. a.: Proleg. zur prakt. Phil. (1787): Grundriss der Erf. Seelenlehre (4e dr. 1810); Phil. Rechtslehre (1795).