Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Ezau

betekenis & definitie

Ezau - (Hebr.: „ruig, stoppelig”), legendarische stamvader v. d. Edomieten, wellicht hun stamgod (zie EDOM en AARTSVADERS). Vlgs. de verhalen van Genesis, die de stam verhoudingen vaak als familieverhoudingen schilderen, maar dan toch ook weer allerlei persoonlijke trekken er bij teekenen, is E. de tweelingbroeder van Jakob, zoon v. Izaak en Rebekka. E. is de ruwe ondoordachte jager, onstuimig en lastig voor zijn omgeving; niet zonder grootmoedigheid, hoewel hij, als een echte Bedoewien, lang op wraak kan zinnen.

Jakob, de zwakke maar slimme herder, berooft zijn ouderen broeder van ’t eerstgeboorterecht. Zie Gen. 25,21-34; 27; 32,4-22; 33,11 —17.

E. geldt als stamvader v. Edom op het gebergte Seïr (Gen. 36,9), zie HORIETEN; E. en Edom worden vereenzelvigd (vers 8 en 19), Seïr is Edom vlgs. Num. 24,18.
E. heet de oudere broeder, waarsch. omdat Edom eerder dan „Jakob” (d. i. ’t volk Israël) tot een volkseenheid onder koninkl. bestuur is gekomen, Gen. 36,31. Maar de eerstgeboortezegen is op Jakob overgegaan; ± 980 v. Chr. worden de Edomieten door Israël (David) onderworpen, 2. Sam. 8, vgl. 1 Kon. 9,26 (zie EZEON-GEBER).

Sommigen brengen E. in verband met den Fenic. heros Oesoös, een jager, wiens naam ook in den naam v. d. oude stad Oesjoe (op een rotseiland tegenover Tyrus) zou opgesloten liggen.