Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

IJsland

betekenis & definitie

IJsland - Deensch eiland, onmiddellijk bezuiden den Noordpoolcirkel, 330 K.M. van Groenland en 950 K.M. van Noorwegen, met beide verbonden door een onderzeeschen rug. Oppervlakte 104.785 K.M.2 Het eiland wordt grootendeels ingenomen door een 5—600 M. hoog plateau, dat geheel uit vulkanische gesteenten bestaat. De hoofdmassa is bazalt en dit donkere gesteente vormt ook het grootste deel der oppervlakte, als een sombere steenwoestijn, meestal bedekt met scherpkantige rotsblokken. Daartusschen liggen groote zwarte lavawoestijnen, die het grootste gebied van jonge, onverweerde lava op aarde uitmaken.

In streken, waar veel losse vulkanische producten zijn uitgeworpen (asch en zand), hebben deze veelal uitgestrekte zandstuivingen doen ontstaan, waarin dikwijls zandstormen voorkomen. Op het plateau verheffen zich een aantal met ijs bedekte hoogvlakten (o. a. de Vatma Jöhull met een oppervl. van 8500 KM.2) en vele vulkanen (de hoogste berg is de Öralfa Jökull, ten Z. van de Vatna J. 2119 M.) Het smeltwater der gletsjers vormt hier talrijke rivieren, en beken, die zooveel puin en zand af voeren, dat alle voormalige fjorden daarmee zijn opgevuld en een laaglandstrook gevormd is, met ondiepe lagunen en daartusschen groote zanden kiezelvlakten. IJ. is rijk aan meren, die meerendeels door glaciale erosie en afdamming ontstaan zijn. Aan bruikbare delfstoffen is IJ. arm. Er is een weinig goud gevonden en verder zwavel en kalkspaat (dubbelspaat). Tusschen de bazalt komen vaak bruinkoollagen voor, die echter zelden dikker dan | M. zijn. Turf wordt veel in de vlakten en dalen aangetroffen en wordt ook verbruikt, hoewel een laagdikte van 3—4 Meter zelden bereikt wordt. Grootsch en rijk aan afwisseling is op Ijsland de ook thans nog heerschende vulkanische werkzaamheid.

Onder de ongeveer 130 bekende vulkanen zijn er slechts enkele, die aan het bekende type van geïsoleerden, vulkanischen berg beantwoorden. De grootste lavamassa’s zijn gevloeid uit spleten en lange kraterrijen, die echter meestal maar één uitbarsting hadden. In geheel midden-IJsland is men nergens veilig voor vulkanische uitbarstingen. Overal kan geheel onverwachts zich een spleet openen, waaruit groote lavamassa’s zich over de omgeving uitstorten. De bekendste vulkaan is de Hekla (1466 M.), die in 1845 haar laatste uitbarsting had. Naast vulkanen komen ook bronnen voor, die warm water geven of zuilen van damp en kokend water doen opspuiten, de laatste dragen naar de bekendste, den naam van Geyser. Ook zwavelbronnen en kookzuuruitstroomingen komen voor. De West-, Noord- en Oostkusten zijn door diepe fjorden ingesneden, waarvan vele uitmuntende havens vormen.

Het klimaat is ruw, guur en vochtig, doch door den Oceaan zijn de uitersten van temperatuur in de kuststreken niet groot. Het hoogland echter heeft meer een landklimaat. Te Reykjavik bedraagt de gemiddelde jaartemperatuur 4,2°, die van de koudste maand (December)— 1,2° en van de warmste (Juli) 11,2° C. Aan de Z.-kust is de neerslag veel grooter dan aan de N.-kust, wat samenhangt met de grootere verdamping van de door den Golfstroom verwarmde zee. Aan de Oostkust komen gemiddeld 200 neveldagen per jaar voor. Stormen komen vooral aan de Westkust veel voor, bij welke in den regel het bekende centrum van lagen luchtdruk gelegen is, dat zooveel invloed heeft op het klimaat van Europa. Het drijfijs van Groenland en Spitsbergen, dat meestal van Ijsland verwijderd blijft, blokkeert in sommige jaren de N.en O.-kusten, die dan strenge winters en gure zomers hebben, waarbij hongersnood voor mensch en dier ontstaat, daar ook het verkeer over zee door het ijs wordt bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt (zoo in 1882).

De sneeuwgrens ligt in het Z. natuurlijk gemiddeld veel hooger dan in ’t N. (1100 M.—400 M.) In de dalen van Ijsland kwamen vroeger vele berkenwouden voor, maar op een enkelen na, zijn ze alle onder de bijl verdwenen. Alleen de kustvlakte en de dalen zijn bevolkt. Het onbewoonde deel wordt op 14/15 van het geheele eiland geschat, maar hierbij zijn ook gerekend de zomerweiden (afrjettir), waarheen iedere lente de kudden schapen uit de bewoonde streken gedreven worden. Zij blijven hier grootendeels zonder toezicht in het hoogland en worden aan het eind van den zomer door de boeren gezamenlijk weer opgehaald. Beroemd zijn de IJslandsche paarden, een krachtig, hoewel klein ras. Graan komt slechts bij uitzondering tot rijpheid, daar de zomerwarmte te gering is, maar aardappelen en rapen worden veel verbouwd.

De ijsbeer bezoekt nu en dan het eiland, verder leven slechts twee zoogdieren, de poolvos en een muis, maar zeevogels zijn er in groote menigte en in de omringende zeeën wordt een rijke fauna aangetroffen. Vischvangst is dan ook een der voornaamste bronnen van bestaan, vooral op kabeljauw, haring, helleflunder (Hippoglossus maximus) en een haai met traanrijke lever (Scymnus borealis), hier häkarl geheeten. Nog veel meer dan door IJslanders wordt de vischvangst gedreven door vreemden, vooral Engelschen en Franschen. Waar in het N.W. de steile rotsen onmiddellijk uit zee oprijzen, moet de vogelvangst in het levensonderhoud der bewoners voorzien.

Het eiland had 1850: 59.000, 1890: 71.000, 1911: 85.000 i.w., d.i. 0.8 per KM2. Het aantal geboorten is groot, maar ook de kindersterfte. De landverhuizing, een tijdlang zeer aanzienlijk, is in de laatste jaren verminderd. De IJslanders zijn van oud-Noordsche afkomst, ernstig en gastvrij van aard. Hoewel buiten de steden de kinderen zelden hun onderwijs in scholen, maar meestal van rondtrekkende onderwijzers of van ouders en geestelijken krijgen, kan ieder lezen en schrijven. De geheele bevolking van Ijsland belijdt den Lutherschen godsdienst. In 1901 bestond 50 pCt. der inwoners van veeteelt en landbouw, 12 pCt. van visscherij, 16 pCt. van beide. De nijverheid is beperkt tot huisindustrie.

De handel was tot 1854 monopolie der Denen ; thans staan 6 havens open voor vrij handelsverkeer. Naast Denemarken heeft thans Engeland den meesten handel met Ijsland, daarna Noorwegen. De voornaamste artikelen van uitvoer zijn gezouten kabeljauw, stokvisch, traan, vischlijm, vischkuit, gezouten schapenvleesch, wol, boter, huiden van schapen en vossen, eiderdons. IJ. heeft sedert 5 Jan. 1874 zijn eigen grondwet, die 1 Aug. 1874 in werking is getreden en met een wet van 3 Oct. 1903 en Juni 1915 de staatsrechtelijke verhoudingen regelt. De volksvertegenwoordiging (althing) komt te Reykjavik bijeen. Soldaten of versterkte punten zijn er op Ijsland niet. Hoofdstad is Reykjavik (12.000 inw.). Van de andere plaatsen hebben de grootste niet veel meer dan 1000 inw. ’t Eiland is 867 door de Noormannen ontdekt. Ingolf r Arnarson stichtte hier 874 de stad Reykjavik, als hoofdplaats van een vrijstaat, die in 1262 door Hakon den Oude met Noorwegen werd vereenigd en sedert 1380 tot Denemarken behoort.

Litteratuur: W.Thelen, In en om Ijsland, 1904; Gudmundsson, Island am Beginn des 20en Jahrhunderts (uit het Deensch) 1904 ; Thoroddsen, Island (Ergänzungsheft 152 en 153 van Petermanns Mitt.), 1905 ; Thoroddsen, Zur isländischen Geographie und Geologie (uit het Deensch), 1908; Erkes, Aus den unbewohnten Innern Islands, 1909; De Danske Atlanterhavsoër (De Deensche eilanden in den Atl. Oceaan), 1904— 1911; Knebel & Reck, Island 1912; Spetlmann, Islands grösster Vulkan 1913.