Huiselijke papieren - Art. 1911 B. W. zegt, dat deze als bewijsmiddel tot de onderhandsche geschriften behooren. Art. 1918 bepaalt, dat ze geen bewijs opleveren ten voordeele van dengene, die ze geschreven heeft; ze strekken echter tot bewijs tegen hem;
1) in alle de gevallen, waarin die stukken stellig melding maken van een ontvangene betaling;
2) wanneer zij uitdrukkelijk melding maken, dat de aanteekening geschied is om een gebrek in den titel aan te vullen ten behoeve van hem, te wiens voordeele zij een verbintenis aanduiden. In alle andere gevallen, zegt het art., zal de rechter daarop zoodanig acht slaan, als hij zal vermeenen te behooren. — Onder deze h. p. schijnt men te moeten verstaan registers en papieren, welke aanteekeningen bevatten betreffende aangelegenheden van het huis: de familie en het huishouden in uitgebreiden zin, het beheer en bestuur van het vermogen daaronder begrepen. Volgens sommigen zouden echter alleen die papieren zijn bedoeld, welke in boekvorm zich bevinden of op andere wijze samenhangen; dus niet losse papieren. — Ook in art. 320 B. W. (bewijs van afstamming) en in art. 1038 B. W. (bewijs van hetgeen van een fideicommissum de residuo nog over is) wordt aan h. p. zekere bewijskracht toegekend. — Volgens de Registratiewet 1917 zijn h. p. vatbaar voor registratie (art. 1). Het te betalen recht bedraagt f 0.30 (art. 61).