Hopper (joachim) - of Hopperus, Nederl. rechtsgeleerde, uit een oud, aanzienlijk Friesch geslacht, geb. te Sneek 1623, overl. te Madrid 1676, studeerde de rechten en de wijsbegeerte in Leuven, Parijs en Orleans. In 1549 te Leuven weergekeerd, werd hij hier spoedig tot buitengewoon- en in ’54 tot gewoon hoogleeraar in de rechten benoemd, terwijl de landvoogdes Margaretha van Parma hem tevens aanstelde tot lid van den Raad van Mechelen, in welk college hij zijn vriend Viglius van Aytta welhaast als voorzitter opvolgde. In dit ambt onderscheidde H. zich evenals in dat van raadsheer van den Geheimen Raad te Brussel door zijn verlichte denkbeelden en verdraagzamen geest.
In 1561 werd hij belast met de stichting der hoogeschool te Douay en 5 jaar later riep Filips II, die hem met gunsten overlaadde, hem naar Madrid, om als koninklijk groot-zegelbewaarder en als opperste raad van den Nederlandschen Staat te dienen. Aan het hof echter was zijn invloed op het bestuur der Nederlanden gering. Van zijn geschriften noemen we behalve tal van deels nog onuitgegeven Brieven aan Viglius, zijn Recueil et Mémorial des Troubls des Pays-Bas du Roy (1566—67), eerst in 1743 uitgegeven door Hoynck van Papendrecht.