Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hoefslag

betekenis & definitie

Hoefslag - 1) a. De afdruk door den paardehoef bij het gaan op den bodem achtergelaten;

b. De reeks dier elkaar opvolgende afdrukken; deze is verschillend, naar gelang van den gang, waarin het paard liep, zoodat men aan den h. kan zien, of het paard stapte, draafde of galoppeerde;
c. de rechthoek, volgens welken het paard den omtrek van de manege doorloopt; zoo spreekt men van „den h. volgen”, van „den h. afwenden”, enz. Beweegt het paard de achterbeenen bij het gaan recht achter de voorbeenen, dan zegt men, dat het zich op „één h.” beweegt; is bij het gaan de achterhand eenigszins zijwaarts geplaatst, zoo zegt men, dat het paard zich op „twee h.” beweegt. — 2) Door de inwerking der paardenhoeven ontstaat soms op de wegen, inzonderheid de grind- en steenslagwegen, in het midden een zichtbaar spoor, dat men wel den h. noemt. Vooral bij smalle wegen, waar de paarden meestal hetzelfde spoor volgen, kan de h. dikwijls groote beschadiging van den weg meebrengen. Een middel daartegen heeft men gevonden in het klinkerpaardenpad, dat men dikwijls in het midden van grintwegen aanlegt. — 3) zie HOEFSLAGPLICHT.