Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Heideontginning

betekenis & definitie

Heideontginning - Hoewel in de zandstreken natuurlijk ten alle tijde gedeelten van het heideveld in cultuur zijn gebracht ter vorming of ter vergrooting van landbouwbedrijven, bleef deze ontginning wegens het gebrek aan meststoffen toch zeer beperkt. — Eerst toen de aanwending der kunstmeststoffen voor ongeveer 25 jaren meer algemeen werd, kon de heideontginning meer in ’t groot en ook als zelfstandig bedrijf ter hand worden genomen. Zoo werden volgens het Landbouwverslag ontgonnen ^ 2600 H.A. in 1898, ± 4400 H.A. in 1904, ± 7000 H.A. in 1910, ± 9000 H.A. in 1913. Van 1833—1915 verminderde de oppervlakte der woeste gronden in ons land met ruim 400.000 H.A. — Met het oog op de geschiktheid voor de ontginning kunnen we de heidevelden verdeelen in hooge, middelmatig hooge en lage. De plantengroei op de hooge heidevelden bestaat hoofdzakelijk uit struikheide; daartusschen in betrekkelijk gering aantal exemplaren o. a. ganzerik (Potentilla), stekelbrem (Genista), droogbloem (Gnaphalium), windhalm (Aira), bente (Molinia), kraaiheide (Empetrum), enz.; verder allerlei mossen als rendiermos, haarmos (Polytrichum), Hypnum, Funaria, enz.— Heeft het veld een meer vochtige ligging dan groeien vele der genoemde planten weliger, terwijl de struikheide gedeeltelijk plaats maakt voor dopheide.

Verder wordt dit type gekenmerkt door vogelpootje (Ornithopus), zonnedauw (Drosera), gentiaan, moeraswolfsklauw, enz.— De flora der lage heidevelden vormt dikwijls reeds een overgang tot die der broekgronden; de struikheide is geheel verdwenen, de dopheide zelfs is grootendeels vervangen door grassen, kruipwilg, gagel (Myrica), distels (Cirsium), paardestaart (Equisetum palustre), beenbreek (Narthecium), riet (Phragmites), Orchideeën (Orchis), enz. enz. — Nog duidelijker dan door den plantengroei worden de verschillende typen van heideveld gekenmerkt door de aardlagen. Op de dorre plag van het hooge heideveld volgt een uitgeloogde grijsgekleurde laag, het z. g. loodzand, daaronder rood en geel zand, meestal met harde zandoerlagen. Het zijn vooral het loodzand en het zandoer, welke de ontginning bemoeilijken; het eerste wegens zijn groote onvruchtbaarheid, het laatste wegens zijn hardheid, waardoor de waterbeweging in den grond gestremd wordt. Het middelhooge heideveld mist in den regel het loodzand en de oerbanken, zoodat het zich reeds daardoor met veel meer succes in cultuur laat brengen. Bovendien komen veelal in den ondergrond leemlagen voor, welke dikwijls dienstbaar kunnen worden gemaakt ter verbetering van de bouwlaag.— Het lage heideveld bestaat uit vruchtbaardere zandlagen, zooals wit zand of vloerzand, doorworteld bruin zand, enz., terwijl ook de zode gemakkelijker dan de heideplag ontleedt en belangrijk tot de plantenvoeding bijdraagt. — Zooals reeds uit het bovenstaande is af te leiden is het hooge heideveld het minst dankbaar. Bij de ontginning dient gelet te worden op het verbreken van eventueel voorkomende oeilagen, het zooveel mogelijk naar beneden werken van het loodzand en het doen ontleden der heideplag tot milden humus.

Een en ander wordt bevorderd door een tijdige en juiste grondbewerking en de aanwending van kalk of kalkmergel. Met eene ruime bemesting van organische en kunstmeststoffen of na toepassing een er groene bemesting is het veld geschikt te maken voor den verbouw van land- en tuinbouwgewassen. Vooral bij ongunstige economische verhoudingen, ongunstige kwaliteit en ligging van het terrein als anderszins, is het niet zelden raadzamer den grond te bebosschen. Het middelhooge heideveld, dat van betere kwaliteit is en vooral minder vaak door droogte lijdt, leent zich in ’t bijzonder voor de ontginning tot bouwland. Het lage heideveld is van nature meer geschikt voor grasland, hoewel het bij goede ontwatering ook uitstekenden bouwgrond levert. Het zijn vooral deze terreinen, welke in vele streken met zeer geringe moeitè en kosten tot uitstekende weidelanden zijn ontgonnen. (Litteratuur: Grondverbetering II van Marissen bij Wolters, Groningen).