Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Haven

betekenis & definitie

Haven - een natuurlijk of aangelegd en met open water in gemeenschap staand waterbekken of waterkom, waarin schepen, veilig voor zeegang en storm, den wal kunnen naderen. De hydrographische eischen, waaraan een h. moet voldoen, zijn de volgende : zij moet zoo mogelijk een veiligen in- en uitgang, rustig water en een voldoende diepte (minstens 1/2 M. meer dan de grootste schepen die er verkeeren) hebben. De volgende geographische factoren zijn voor een h, van groote beteekenis:

1) de ligging ten opzichte van het wereldverkeer. Deze ligging is niet constant. Vóór de ontdekking van Amerika was de Middellandsche zee het centrum van den wereldhandel. Toen de Hanze tot bloei kwam, hadden de steden aan de Oostzee groote beteekenis en speelde Lübeck een grootere rol dan Hamburg en Bremen. Toen Amerika zich snel ontwikkelde, verloor de Oostzeekust veel van haar beteekenis en konden de Noordzeesteden zich sterk ontwikkelen. Door de opening van het Suezkanaal kreeg de Middellandsche Zee een deel van haar vroegere beteekenis terug.
2) het achterland (d. i. het gebied, dat door een haven verzorgd wordt). De grootte er van hangt in ’t algemeen af van de lengte der bevaarbare rivieren, die het achterland met de h. verbinden. Door het beter bevaarbaar maken, door den aanleg van kanalen en spoorwegen kan het achterland vergroot worden, hoever, hangt af van de betrekkingen, die de kooplieden in de havenstad met het achterland hebben. Vooral ook de productieve kracht en de behoeften van het achterland bepalen de beteekenis der havensteden. — Gelede steile kusten vormen met hun diepe bochten, beschermende eilanden, enz. vaak prachtige n a t u u r l ij k e n. Gewoonlijk missen ze echter goede verbinding met het achterland. De practisch meest bruikbare natuurlijke h. vindt men aan de monding van rivieren, die een waterweg naar een uitgestrekt binnenland vormen (mondingshavens als Hamburg, Rotterdam, Londen). Hier vinden we meteen den overgang tot de kunsthavens, in zoover als men de natuur te hulp komt om zoo’n haven meer bruikbaar te maken voor het verkeer, door het opruimen van mondingsbarren, aanleggen van havenhoofden, indiepen van de vaargeul, aanleggen van binnenhavens, enz. Aan vlakke, gesloten kusten zijn de riviermonden vaak de eenige natuurlijke landingsplaatsen. Sterke getijden, die door den in- en uitgaanden stroom de monding op digpte houden zijn voor een mondingshaven zeer gunstig; men spreekt dan van getijhavens (Liverpool, Rotterdam).

Is de monding voor haven niet geschikt, terwijl toch de rivier of haar dal een belangr. verkeersweg is, dan treft men wel havenplaatsen aan terzij van die monding (b.v. Marseille bij de Rhóne). Met mondingsh. komen in ligging overeen enkele straathavens, zooals die van Constantinopel aan de uitmonding der Zwarte Zee en haar afwateringsgebied; vergel. ook Kopenhagen. Zuivere kunsthavens worden aangebracht aan gesloten vlakke of steile kusten, daar waar gunstige ligging voor het moderne verkeer of militaire belangen de hooge onkosten rechtvaardigen (b.v. IJmuiden, voorhaven van Amsterdam en Cherbourg de Fransche oorlogshaven). — Gunstige ligging ten opzichte van het verkeer is van het grootste belang voor de ontwikkeling van een h. Moderne havens hebben allerlei inrichtingen ten dienste der schepen, zoo om het in- en uitloopen te vergemakkelijken, gelegenheid te geven om vast te leggen, om de veiligheid te verhoogen, voor reparatie van schepen, voor voorziening met steenkolen e. a. benoodigdheden, enz. Hiertoe behooren signaalinrichtingen, steigers, kaden, opslagplaatsen, loodsstations, betonning, verlichting, reddingsbooten, enz. Voor het laden en lossen vaak nog hydraulische-, stoom- of electrische kranen, op rails verplaatsbaar of drijvende elevatoren. — Vele h. bestaan uit verschillende bekkens, de buitenste, meest nabij de zee heet de buitenhaven, het overige gedeelte binnenhaven. Waar het verschil tusschen eb en vloed groot is, wordt de binnenh. door sluizen afgesloten (h. te Antwerpen, Buenos Ayres). — Voorhavens zijn zulke, waar de groote zeeschepen blijven, omdat ze de eigenlijke h. niet meer kunnen bereiken, wegens te geringe diepte van den waterweg (b.v. Bremerhaven voor Bremen). — Naar het gebruik kunnen de havens verdeeld worden in:

1) handelshavens, aan de einden van voorname zee- en landwegen, meest zoo ver mogelijk landwaarts inliggende;
2) passagiershavens, zoo ver mogelijk zeewaarts liggende ;
3) oorlogshavens, voor oorlogsschepen en hun verzorging, noodig is een gunstige strategische ligging;
4) kolenstations, zooals b.v. Engeland heeft aan den ouden en den nieuwen weg naar OostAzië;
5) plaatselijke havens, die alleen voor de omgeving beteekenis hebben;
6) visschershavens ;
7) toevluchts- en winterhavens, vooral op eenzame eilanden en in de poolgebieden ; 8) quarantaine-h. zijn afgezonderd liggende bassins, waar besmette schepen of zulke die van plaatsen komen waar een besmettelijke ziekte heerscht, op quarantaine moeten liggen. Verdraghavens noemt men die Chineesche en Japansche havens, die voor het Europeesch handelsverkeer zijn opengesteld, d. i. waar Europeesche schepen binnenloopen en handel drijven mogen. Verder spreekt men van : vrijhavens, d. z. zulke h. of gedeelten van h. waar waren tolvrij worden gelost; transito-havens, waarin goederen worden verladen ’t zij van zeeschepen op binnenvaartuigen, ’t zij van schip op spoor of ander landvervoermiddel. — Ter handhaving van de orde dient een havenpolitie, aan wier hoofd in handelshavens meest een havenmeester staat; deze wijst ook aankomende schepen hun ligplaats aan. Behalve de oorlogshavens worden de havens gewoonlijk onderhouden door de gemeenten, die daarvoor haven-, lig- en kaaigelden heffen van de schepen, die in haar haven verkeeren, of ze behooren aan maatschappijen. — Naar de grootte van het verkeer kan men met M. Eckert onderscheiden:
1) Reuzenverkeershavens,met een goederenomzet van meer dan 10 millioen registerton. Thans zijn er 26, waarvan 5 aan den Stillen, 1 aan den Indischen en 20 aan den Atlantischen Oceaan liggen ;
2) Groot-verkeersh. met 3—10 millioen ton;
3) middelmatige h. met 1—3 millioen ton en 4) klein-verkeershavens met minder dan 1 millioen ton. — Litteratuur: Andere indeelingen dan die van Krümmel hebben o. a. v. Richthofen, H. Wagner en Shaler gegeven. Meer in economisch opzicht zijn van beteekenis Haweit Allgemeine Verkehrsgeographie; Wiedenfeld, Die N.W. europäischen Welthäfen in ihrer Verkehrsund Handelsbedeutung ; Michaelsen, Die festländischen Nordsee-Welthäfen ; J. C. Jülfs u. F. Baileer, Die Seehäfen und Seehandelsplätze der Erde (zeer verouderd), evenals Dorn, Die Seehäfen des Weltverkehrs..