Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Hauser

betekenis & definitie

Hauser - (Caspar), een veel besproken vondeling, wiens herkomst nog niet vast staat. Op Pinkstermaandag 1828 gaf op de markt van Neurenberg een jongmensch, als boerenknaap gekleed en onbeholpen in zijn manieren, aan een burger een brief, welke geadresseerd was aan den ritmeester v. Wessenig. Deze gaf den jongen, zoodra hij hem bij zich kreeg, aan de politie over. In den brief noemde de schrijver daarvan zich een armen daglooner en vader van 10 kinderen en zeide, dat de knaap op 7 Oct. 1812 bij hem voor de deur was gelegd, dat hij hem wat onderricht had in lezen, schrijven en godsdienst en dat de jongen bij de cavalerie in dienst wilde.

In een ingesloten brief, naar het heette van zijn moeder, maar met dezelfde hand als de eerste geschreven, werd gezegd, dat het kind den 30 April 1812 was geboren en Caspar gedoopt en dat zijn vader, een cavalerist uit Neurenberg, gestorven was. H. werd aan een gevangenbewaarder ter bewaking gegeven. Een grondig officieel onderzoek en verhoor van den onbekende had niet plaats, maar de burgemeester stelde uit enkele, den knaap opgedrongen antwoorden een legende samen, die in 1828 gepubliceerd, door het op sensatie beluste publiek als officieele waarheid aangenomen en geloofd werd. Daarin heette het, dat H. van kindsbeen af met water en brood was grootgebracht door een man, die hem in een enge ruimte, waarin hij niet eens rechtuit kon liggen, opsloot en hem gebrekkig lezen en schrijven leerde. Allerlei geruchten kwamen in omloop ; de een meende in H. een zoon van Napoleon te zien, een ander van een Domheer uit Brandenburg, een derde doelde op een aanzienlijke Hongaarsche dame. Een hooge som ter opsporing werd door den Koning uitgeloofd, vreemdelingen kwamen den geheimzinnigen vondeling opzoeken. Hij werd in ’28 ter opvoeding toevertrouwd aan professor Daumer te Neurenberg, doch voldeed niet aan de verwachting, die men van zijn studie had. Den 17 Oct. ’28 vond men hem in den kelder van Daumer met een kleine bloedende snede aan het voorhoofd, welke hem, naar hij zeide, was toegebracht door een man, wiens hoofd geheel zwart was; alle navorschingen naar den dader bleven echter vruchteloos.

H. werd hierop voor zijn veiligheid in het huis van den magistraat gebracht en voortdurend door twee soldaten bewaakt. In 1830 Werd baron v. Tucher tot zijn voogd benoemd ; in 1831 nam lord Stanhope hem als pleegzoon aan en zond hem ter verdere ontwikkeling, naar Ansbach. Hier was H. op een bureau van het gerecht werkzaam en was bijna geheel vergeten, toen zijn dood opnieuw de aandacht opwekte. Op 14 Dec. 1833, tegen den avond, kwam H., onder een hevige sneeuwbui, gewond uit den hof tuin terug en stierf drie dagen later. Een onbekende, zoo vertelde H., had hem onder voorwendsel, dat hij modedeelingen zou doen omtrent zijn afkomst, in den tuin van het slot ontboden en hem daar een diepen steek in de linkerzijde toegebracht; ook had hij in dien tuin een beurs verloren. Deze werd op de aangeduide plaats, waar echter ondanks de versch gevallen sneeuw slechts de voetstappen van één enkel mensch te zien waren, gevonden en medegebracht en bevatte een briefje van iemand „Van die Beiersche grens”.

Deze en andere raadselachtige omstandigheden gaven voedsel aan de verdenking, dat H. een bedrieger was, die door zijn verwonding de verminderde belangstelling in zijn persoon weder had willen verlevendigen. Een dolkmes werd vele jaren na den dood van H. in een boschje van den slottuin gevonden, in de nabijheid van het gedenkteeken, dat voor den vondeling is opgericht en het volgende opschrift bevat: Hic occultus occulto occisus est, d. i. Hier is de verborgene (onbekende) in ’t verborgen gedood. Een gerechtelijk onderzoek leverde geen resultaten op. Veel is er over den geheimzinnigen vondeling geschreven. Het degelijke werk van A. v. d. Linde, bibliothecaris van Wiesbaden, Kaspar Hauser, eine neugeschichtliche Legende (2 dln., 1886), waarin ook de litteratuur over dit onderwerp wordt vermeld, heeft onweerlegbaar vastgesteld, dat H., die iets te verzwijgen had, begon als leugenaar, overging tot bedriegen en eindigde met zelfmoord.