Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brief

betekenis & definitie

Brief, van het Lat. brevis (n.1. epistola), oorspr. op hout of was, ook op ostraka (scherven), soms ook op looden plaatjes, later op papyrus, nooit op perkament. Maten: 10 c.M. breed bij 20 hoog. De papyrusbrief werd opgerold of gevouwen; het adres in ’t eerste geval op den buitenkant, rechts en links van het met een draad omwonden midden; bij gewichtige brieven trok men draden door de geheele dikte van den rol, die aan de buitenzijde verzegeld werden. De zegels meest van was, oorkonden, maar soms ook particuliere b., met leem of Aziatisch krijt verzegeld; de zegels hadden een inscriptie of beeltenis.

De bezorging had plaats door slaven van den schrijver of door bekenden en kooplieden: de brievenpost eerst zeer laat. — De 3 oudste bekende brieven zijn die van Darius aan Gadatas en twee looden b. uit de 4de eeuw v. C. Een menigte origineele brieven zijn door de papyrusvondsten in Egypte voor den dag gekomen: bloemlezing Epp. priv. gr. ed. Witkowski 19112. De b. van bekende personen zijn reeds vroeg verzameld b.v. die van Aristoteles; die van Cicero bezitten wij nog. Het echte karakter van een brief dragen verder de brieven van Plinius den Jongere, van Fronto, van keizer Julianus e.a. Ook „de Briefschrijver”, de handleiding, ontbrak in de Oudheid niet. Van de particuliere b. te onderscheiden de letterk.

Epistula, waarvan er heel wat over zijn. Het zijn verhandelingen in b.-vorm over geleerde onderwerpen, zooals de b. van Seneca aan Lucilius en vooral die van Horatius. (Zie voor N. T. beneden). Vele onechte b. zijn afkomstig uit de rhetorenscholen op naam van bekende personen: Plato, Isocrates, Phalaris, de Socratici en Cynici. Zie Peter, Der Brief in der röm. Lit. 1901.

Naast de hedendaagsche beteekenis van brief, als schriftelijke kennisgeving in gelijkte vormen aan afwezigen, werd dit woord oudtijds ook gebruikt in den zin van oorkonde. Die beteekenis, welke nu verouderd is, hebben wij nog over in samenstellingen als koopbrief, schuldbrief, vrachtbrief, zeebrief.

In de Middeleeuwen onderscheidde men open brieven, litterae patentes, en gesloten brieven, litterae clausae. Een open brief omvat de begrippen, die wij thans kennen onder de namen patent en octrooi. Gesloten brief komt overeen met het Fransche „lettre missive” ons: zendbrief. In de Middeleeuwen werden vooral in de kloosters veel brieven geschreven. Voor ambtelijke brieven gebruikte men formulierboeken. In den tijd der Renaissance werd het schrijven van brieven een bepaald soort van litterairen arbeid. Van de zestiende tot in de achttiende eeuw vervulden de brieven van geleerden de rol van de wetenschappelijke tijdschriften van thans. De taal der brieven was Latijn tot aan het einde der Middeleeuwen, toen althans bij leeken de landstaal in gebruik kwam.

Het formaat der brieven was in de zestiende en zeventiende eeuw een enkel stuk folio papier; daarop volgde in de achttiende tot de eerste helft der negentiende eeuw quartoformaat. De sluiting geschiedde in de Middeleeuwen door een zegel in was. Daarnaast kwam in de zestiende eeuw lak, uit China, in gebruik en in de zeventiende eeuw ouwel (oblata). Onze couverten dateeren eerst uit de negentiende eeuw.

De brieflitteratuur des N. T. werd in den tijd, toen men van hoofdschedel, zitstoel, drinkbeker en mondgesprek sprak, door den naam „zendbrief” aangeduid. Thans spreekt men van B., doch gelet moet worden op het onderscheid, dat A. Deissmann maakt tusschen „brief” en „epistel”. Het eerste zal een gewone brief, het laatste een litteraire inkleeding in den briefvorm beteekenen. Men moet met dit onderscheid voorzichtig wezen. Een Paulus schrijft zeer ongedwongen aan een vriend Filemon over particuliere zaken, maar zeer officieel aan een hem onbekende gemeente als Rome. Een kladje papyrus uit een Egyptisch graf is veel onbeholpener dan wat als „open brief” toch nog inderdaad den naam brief blijft dragen. De gewone brieven zijn kenbaar aan den aanhef, die neerkomt op deze formule: „A. aan B., genade enz. zij u”, en aan den heilwensch op het einde. In plaats van de onderteekening heeft men doorgaans de aanduiding van den schrijver in den aanhef. „Brieven”, waarin deze kenmerken ontbreken, kunnen verhandelingen zijn.

De brieven van Paulus zijn niet anders dan als B. te beschouwen. De moeilijkheid begint met den B. aan de Hebreërs, die een verhandeling, volgens sommigen een homilie gelijkt. Ook bij de algemeene of katholieke B. is de vraag ingewikkelder. Dit zijn de B., die niet aan één persoon of gemeente, doch aan een dikwerf vaag of niet aangeduiden kring gericht zijn. Ook wordt de schrijver niet immer even helder aangeduid.

Het zijn Jacobus, 1 en 2 Petrus, 1, 2 en 3 Johannes en Judas. De aanduiding Katholiek wil zeggen niet, dat ze door de kerk algemeen zijn aangenomen, want dan zouden de B. van Paulus in de eerste plaats katholiek zijn, doch dat ze aan de Kerk min of meer in het algem. gericht waren. Volledigheidshalve noemen we nog als voorbeeld een zevental B. aan de zeven gemeenten van Asia, d.w.z. niet van dit werelddeel, maar van den Romeinschen provincie Asia proconsularis, gericht in Openb. 2: 1—3: 22 (Eféze, Smyrna, Pérgamus, Thyatire, Sardis, Filadelfia, Laodicéa). Eindelijk diene als voorbeeld een brief, die genoemd wordt Hand. 23: 26 vv.

Apokryphe brieven. Voor het O.T. kunnen hier genoemd worden de B. van Aristeas omstreeks 200 v. C., waarin men de overlevering van de vertaling der LXX vindt en een B. van Baruch aan de 10 stammen, die achterin de Syr.

Apokalypse van Baruch wordt gevonden. De A. B., waarvan er meermalen in oude handschriften onder de boeken der N.T. zijn opgenomen, vormen een groot deel der Apostolische vaders. Het zijn 1 en 2 Clemens, waarvan de tweede stellig geen brief doch een homilie is, de B. van Ignatius, die van Polycarpus en die van Barnabas. De brief aan Diognetus brengt ons" op grensgebied.