Gibeon - (Hebr. „heuvelstad”), 1) groote oud-Kanaänietische koningsstad; thans El-Dsjieb, 8 K.M. ten N. v. Jeruzalem, 5 K.M. ten W. v. Rama (Er.-Râm), op een heuvel waar nog rotsgraven en oude stukken muur worden gevonden. Toen de Israëlieten in Kanaän kwamen (zie INTOCHT), woonden in de omgeving van G. en Sichem Horieten; soms worden Hiwwieten vermeld. G. stond aan ’t hoofd van een stedenbond in Midden-Kanaän (zie BAÄLAT-JUDA en BEËRÔT); hun gezanten wisten op slinksche wijze Jozua, toen deze zich te Gilgal (bij Sichem!) bevond, over te halen tot een verbond. De andere stadkoningen wilden G. tuchtigen wegens het verdrag met Israël; maar Jozua behaalde op die Z.-Kanaänietkoningen een groote overwinning bij G. en Ajalon (zie Joz. 9 v. en GOMORRA; de N.-Kan. vorsten zijn volgens Joz. 11, 1-14 verslagen bij de wateren van Merom).
Evenals Gezer en Jebus, is G. lang niet-Israëlietisch gebleven (vgl. 2 Sam. 21, 10). Saul wilde G. met geweld inlijven in de Israël. natie, en dus ook in den Israël. godsdienst, en doodde daarbij inwoners van G. (vgl. Joz. 9, 15). Later heeft David aan de Gibeonieten volledige voldoening geschonken (3 Sam. 21, 1-14). Toen David nog slechts over Juda alleen koning was, heeft zijn leger bij G. de troepen van Abner verslagen. In G. was een groote offerplaats, waar Salomo zijn eerste offer bracht, en zijn merkwaardigen droom had, 1 Kon. 3, 4-15. 2) plaats in Duitsch Z.W.-Afrika, 160 K.M. ten N. van Keetmanshoop, aan de Groote Vischrivier; ± 500 blanken, garnizoen en zendingsstation. G. werd in 1863 door de zendelingen uit Barmen gesticht.