Gibraltar - 1) Engelsche bezitting in het Z. van Spanje, groot 5 K.M2. met 23.380 inw. Het is een langgerekt schiereil., dat de Golf van Algeciras in het O. afsluit en bestaat uit een geïsoleerde steile rots van jura-kalk, die door een lage smalle zandstrook met het vasteland is verbonden. De smalle, hoogste kam bereikt in den O’Haratower 425 M. Ten Z. hiervan ligt een lager terras: de Windmill Hill. In de rots komen druipsteengrotten voor, b.v. de Cueva de San Miguel.
Tegen de minder steile W. helling ligt de stad aan de baai van Algeciras, een van de ruimste en veiligste havens der wereld. Daarenboven heeft G. belangrijke en diepe havenwerken, die in den laatsten tijd nog door het aanleggen van nieuwe dammen zijn verbeterd. Het is een vrijhaven, stapelplaats voor den Engelschen handel op Noord-Afrika, kolenstation en een doorgangshaven van den eersten rang. In 1912 werd zij door 4022 schepen, metende 6.055.456 ton bezocht. Een geregelde motordienst verbindt G. met de Spaansche stad La Linea, vlak aan de grens, en stoombooten met Algeciras, het Z.-eindpunt van het Spaansche spoorwegnet. De bewoners zijn, behalve het Engelsche garnizoen (in 1912 4238 man), meest Spanjaarden en Ital. kolonisten. Waar het eenigszins mogelijk is, doet men aan tuinbouw. Schapen en geiten weiden tegen de berghelling, de industrie is onbelangrijk.
De rots is de eenige plaats in Europa, waar apen voorkomen n.l. de Innuus ecaudatus. Stad en rots zijn door de Engelschen in een sterke vesting herschapen, die vroeger voor onneembaar gold, van waaruit zij den toegang van de Middell. Zee beheerschen: ’t is één van de étapestations op den weg van Engeland naar Indië. Voortdurend wordt aan de vesting nog gewerkt door het aanleggen van bomvrije magazijnen, waterreservoirs, enz. Ook is G. een der voorn. Eng. vlootstations, de hoofdbasis van de Middell. zee vloot (Fourth Battle Squadron). De gouverneur van deze kroonkolonie is een opper-officier, tevens militair commandant; hij oefent de geheele uitvoerende en wetgevende macht uit.
Van de Spaansche grens is G. door een neutrale terreinstrook gescheiden. De rots van G. (oudtijds Calpe) was, met de rots van Ceuta, een der Zuilen van Herakles. De tegenwoordige naam is afgeleid van Djebel el Tarik, Berg van Tarik, naar den Arabischen veldheer, die het Rijk der West-Goten in 711 vernietigde en hier een vesting bouwde. Van 1302-1333, en later van af 1462, toen de hertog van Medina-Sidonia het veroverde, was G. in handen der Castilianen. In 1607 versloeg Jacob van Heemskerk hier een Spaansche vloot, en sneuvelde er. In 1704, gedurende den Spaanschen successieoorlog, werd G. door een Ned.-Eng. expeditie veroverd en sedert is het in Engelsche handen gebleven, ofschoon gedurende de geheele 18de eeuw de Spanjaarden pogingen aangewend hebben om het terug te krijgen.
2) Straat v. G., zeestraat, die Europa van Afrika scheidt en den Atl. Oceaan met de Middell. Zee verbindt. Het smalste gedeelte, is 14 K.M. breed, terwijl de Atl. ingang, tusschen de Kapen Spartel en Trafalgar 37 K.M. en die aan den Middell. Zee-kant, 20 K.M. breed is. De geringste diepte, ongeveer in het midden, bedraagt 320 M.; hier ligt dus een onderzeesche drempel, die de diepe bekkens van den Oceaan en der W. Middell. zee scheidt. Doordat meer water uit de laatste zee verdampt, dan door de rivieren aangevoerd wordt, gaat door de Straat een sterke stroom, met een snelheid van 4-8 K.M. per uur, van het W. naar het O.; tengevolge van het hoogere zoutgehalte van de Middell. zee, dan van den Oceaan een compensatie-beneden-stroom in omgekeerde richting.