Gehemelte - is het dak van de mondholte. Het bestaat uit het harde g. en het zachte g. Het eerste wordt gevormd door de horizontale gedeelten der bovenkaaks- en gehemeltebeenderen, die met slijmvlies zijn bekleed; het laatste bezit geen beenige onderlaag. Het zachte g. hangt min of meer naar beneden en eindigt in het midden, met een klein uitsteeksel, de huig. Wanneer men in den mond ziet, dan bemerkt men op het harde g., vooral bij jonge kinderen, eenige dwars verhopende slijmvliesplooien.
Bij vele dieren, bv. hond en kat, zijn deze plooien zeer krachtig. Het zachte g. gaat beiderzijds in twee plooien, de g.-bogen over, die het keelgat begrenzen. Tusschen deze bogen bevinden zich de amandelen. Bij het slikken wordt het zachte g. opgetrokken en gespannen; het komt tegen den achterwand van de keel en sluit daardoor tijdens het slikproces de neusholte van de keelholte af.