Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Slijmvlies

betekenis & definitie

Slijmvlies - is de, met onze huid eenigszins vergelijkbare, bedekking van de inwendige kanalen en holten, zooals het spijsverteringskanaal, de ademhalingswegen, geslachtsorganen, enz. De naam drukt al uit, dat de meest op den voorgrond tredende functie de afscheiding van slijm is, die de oppervlakte dier vliezen glad, glibberig, glanzend en vochtig houdt. Deze slijmafscheiding geschiedt door deelen van het epithelium of door klieren. Een s. heeft een karakteristieke samenstelling, die in de verschillende organen varieert in verband met de specifieke functie dier organen.

De oppervlakkigste laag van het s. is het epithelium. In den mond en den slokdarm gelijkt dit op het epithelium van de huid, in andere, zooals de luchtwegen, is het een trilhaarepithelium; in het bovenste deel van den neus is het een reukepitheel, enz. Van dit epitheel gaan klieren uit: in de eerste plaats slijmklieren, daarnevens vaak klieren, waaraan een bijzondere functie is opgedragen. Zoo bijv. op de tong klieren, die een sereus vocht afscheiden, in de maag de klieren, die het maagsap leveren, enz. Ook groote klieren, als de speekselklieren, lever, alvleeschklier, zijn uit het epitheel van slijmvliezen ontstaan. Onder het epithelium ligt een dunner of dikker laagje van bindweefsel, dat den naam van tunica propria draagt. Hierin vindt men plaatselijk ophoopingen van lymphoide cellen.

Daaronder volgt een dunne laag van gladde spierelementen, de muscularis mucosae. Elk slijmvlies rust op een onderlaag, die den wand helpt vormen van het kanaal of de holte, waarvan het s. de binnenbekleeding is. Deze wand heeft natuurlijk bij de verschillende organen een verschillende samenstelling. Bij de meeste vindt men onder het s. in engeren zin eerst een breede laag van een los bindweefsel, de submucosa, die een groote verschuifbaarheid van het s. toelaat en die maakt, dat op elk s. plooien worden gevormd. Daaronder volgt dan gewoonlijk een spierlaag, die het kanaal of de holte tot samentrekkingen in staat stelt. In de vorenstaande figuur is het slijmvlies uit den slokdarm afgebeeld als voorbeeld.