Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gebed

betekenis & definitie

Gebed - onderstelt een zedelijke betrekking tusschen den mensch en de godheid, naar analogie van de betrekking tusschen twee menschen; het G. vat dus per se God op als persoon. Bij natuurvolken en oude kultuurvolken nadert de mensch tot de godheid, zooals men nadert tot een aardsch despoot: in deemoedige houding en met geschenken in de hand. Daarom gaat het g. meestal gepaard met een gave: (offer). Dezelfde vleiende woorden, waarmee men een aardsch vorst aanspreekt, spelen ook in het g. een rol.

Het g. bij de genoemde volken doet doorgaans een beroep op het medelijden of op het rechtvaardigheidsgevoel of op de ijdelheid van den god; zelfs komen bedreigingen voor ingeval de god den wensch van den bidder niet vervult. Daar het bij deze volken als regel gaat om stoffelijke zegeningen, wendt men zich tot de godheid alleen dan als er een bepaalde materieele aanleiding toe bestaat: ziekte, hongersnood, droogte, enz. Van den god wordt afwending daarvan gevraagd, omdat zulke dingen gelden als uiting van den goddelijken toorn. Het g. als gemeenschapsleven met God is aan deze volken vreemd. De houding bij het g. is zeer verschillend: op den grond liggend, met het voorhoofd de aarde aanrakend (Islam), knielend (Christendom), hurkend (Indië), staande met ten hemel geheven handen (Israël, Griekenland), rhythmische bewegingen makend met het lichaam (Islam), handenklappend, springend, dansend (natuurvolken), behaalde houdingen der vingers (Indië), de armen kruiselings voor de borst houdend, de handen vouwend, enz. Niet al deze houdingen zijn in oorsprong en bedoeling duidelijk: waarschijnlijk gaan vele daarvan op animistische voorstellingen terug, maar worden later anders verklaard. Belangrijk is de gebedsrichting; d. w. z. de plaats waarheen de bidder zijn aangezicht wendt. In den Islam is het Mekka, in den Mithraskultus de zon, voor den Jood is het Palestina of Jeruzalem (Dan. 6 : 11), de oude Christenen baden gaarne met het gezicht naar het Oosten (vandaar de oriëntatie onzer kerken).

Ook gebedswerktuigen bekleeden een groote rol, de rozenkrans in het Boeddhisme, in den Islam en het Roomsche Christendom, het gebedswiel bij de Thibetanen, de gebedsmantel en de gebedsriemen bij de Joden. Bij de buitenchristelijke godsdiensten is het overluid bidden de gewone vorm, en bestaat niet zelden in het eindeloos herhalen van voorgeschreven formules, gepaard met voorgeschreven houdingen. Magie en religie loopen hier in elkaar. Het chr. gebed, dat God als den Vader in de hemelen onderstelt, d. i. als de redelijke en zedelijke Almacht, die tegelijk de Liefde is, draagt een bijzonder karakter. Dit wordt uitgedrukt door de formule: bidden of danken in (op) den naam van Jezus (Joh. 14 : 13 v). Dit beteekent waarschijnlijk bidden in de kinderlijke betrekking van hen, die in de gemeenschap met Jezus zich kinderen van God weten. Het gebed is eene handeling, die geloof onderstelt. Omgekeerd onderstelt het geloof het gebed, als het middel tot zijne reiniging en versterking.

Daarbij is het geloof ook de regel voor het gebed. Dit is dus iets geheel anders dan wildweg van God vragen of van Hem eischen wat iemand op een bepaald oogenblik wenscht, maar het staat in verband met de geheele betrekking van den mensch tot God en met het proces van zijn geestelijk leven. In zooverre wordt het gebed dus bepaald door het geloof en is elk gebed slechts een akte in het duurzame verkeer tusschen de ziel en God. Zoo verklaart zich de uitdrukking: „bidden zonder ophouden” (Thess. 5 : 17). Het eigenlijke gebed is onderscheiden van wat de Duitschers noemen „Andacht”, de meditatie, de, beschouwing, waarbij de mensch over God in den derden persoon: ik-Hij denkt. Het g. zelf richt zich tot God in den tweeden persoon: ik-Gij. Men pleegt verschillende soorten van g. te onderscheiden. 1) vraag-gebed; 2) dankgebed; 3) voorbede; 4) aanbidding. In de praktijk zijn deze niet te scheiden.

In de R. K. Kerk is het gebed meer gesystematiseerd dan in de Prot. Kerken: 1) meer vaste formulieren, tijden, plaatsen, houdingen; ook 2) de verschillende gebedstrappen, parallel met de ontwikkeling van het geestelijke leven meer onderscheiden. 1) geldt de R. K. Kerk als zoodanig, hare kerkelijke regels, en dus allen, die tot haar behooren; 2) bepaaldelijk in het geestelijke leven, dus de geestelijkgezinden, mystieken in haar. De verhooring des gebeds is voor het bidden een onmisbare onderstelling. Dit kan worden opgevat: a) subjectief: de gemoedsgesteldheid van den bidder verandert; hij komt tot rust, onderwerping enz., zijne betrekking tot God, de mensch en, het leven verandert; b) objectief: ook buiten hem heeft verandering plaats, niet in God zelf natuurlijk, maar in de houding, de aktie van God jegens den bidder, en in de menschen, het leven. a) Kan men aannemen, ook zonder in den levenden God te gelooven; b) niet, tenzij men aan den godsdienst als betrekking tusschen God en mensch recht laat wedervaren. In dit geval is b) onmisbaar, hoezeer onverklaarbaar, zooals trouwens de onderstellingen: de godsdienst als betrekking, het geheim van het geloof is. Ook wordt b) gesteund door de ervaring der geloovigen.

Voorbeeld bv. W. James, Varieties of rel. Experience, 1903; J. Hastings, Prayer, 1915; N. Roussel, Heimweeklanken; J. H. Gunning J.H.zn., Gebeden voor het huisgezin.