Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gebal

betekenis & definitie

Gebal - aloude beroemde stad in N.-Fenicië, ruim 34° N.B., ± 30 K.M. ten N. v. Beiroet; 6 K.M. ten N. v. d. Nahr Ibrâhîm (de rivier Adonis); thans Dsjebeil (1000 inw.). „G.” (Hebr., uit gabl) beteek. „berg, bergstad”; G. ligt nl. niet, z.a. de meeste Fenic. kuststeden, op een rotseilandje vóór de kust, maar op een heuvel op ’t vasteland. De Ass.-Babyloniërs noemen de stad Goebla (d.i. een Babyl. vorm v. gabl, het Arab. djebel, dsj.); de Grieken hebben er, door volksetymologie, van gemaakt Byblos (oorspr. uitgesproken boebl-os, uit goebl-a) „boekstad”, zie KIRJAT-SEFER. — G. had beteekenis niet zoozeer als handelsstad, dan wel als „stad der (godsdienstige) mysteriën”, d.i. als middelpunt van religieuzen kultus. G.’s groote tempel, die (z.a. vaak ’t geval is met godsdienstige centra) bij de wereldschepping heette te zijn ontstaan, trok jaarlijks talrijke pelgrims uit heel Syrië en van elders. Men vereerde er de groote godin Baälat („vrouwe”) v. G., en een god Adôni („heer”), die de jonge vegetatie vertegenwoordigt, welke door de zomerhitte sterft; zie BAAL, ADONAI, ADONIS en ASTARTE; een treurfeest werd gehouden bij de bron Afek, bij den Nahr Ibrâhîm.

Deze kultus had grooten invloed: de god v. G. werd geïdentificeerd met Osiris (de Os.-mythe speelt, reeds in den alleroudsten tijd, ten deele in G.), ook met den Klein-Aziat. Attis; de godin v. G. werd gelijkgesteld met de Semietische Astarte-Isjtar, ook met de Egypt. Hathor; het beroemde „Aphrodite”-heiligdom te Pafos op Cyprus is waarsch. door kolonisten uit G. gesticht. Van G. zijn missch. de eerste Fenicische kolonies uitgegaan; verschillende Cyprische stadvorstendommen hebben onder invloed v. G. gestaan en pas later onder dien v. Sidon; ook op het eiland Mêlos (Milo) in de Egeïsche Zee had G. een oude kolonie. (Baudissin, Tammuz-Adonis, 1913, zie ATTIS.) — Maar niet slechts op godsdienstig gebied bestonden er overoude betrekkingen tusschen G. en Egypte; er was ook economisch verband. G. had nl. groote beteekenis door de rijke wouden op den Libanon, zie HAMANUS; de cederbalken, in Egypte zeer begeerd als bouwmateriaal, werden van G. uit geëxpediëerd. Reeds onder de Thinietische koningen (4000 v. Chr. en vroeger) en ook later (zie SNOFROE), kwamen Egyptische schepen hier hout halen; het Egypt. woord voor „zeeschip” is zeer oud, blijkens de archaïstische schrijfwijze, en beteekent letterlijk „G.-vaarder” (vgl. O. Indië-vaarder; Tarsis-schip, voor „groot zeeschip”, Jes. 60, 9); onder Fiops („Pepi”) I, ± 3000 v. Chr., waren die zeetochten zeer gewoon. Ezech. 27, 9 (6e eeuw v. Chr.) noemt de Giblieten als goede scheepsbouwlieden.

Amen-em-hêt I (2000) had op den Nijl een vloot van cederen schepen, dus van Fenicisch materiaal. Zijn hoveling Sinoehe kwam, op zijn vlucht door Syrië, ook te G. In den El-Amarnatijd 1400 speelt G. een belangrijke rol; niet minder dan 73 brieven zijn afkomstig van Rib-Addi, den Egypt. stadhouder v. G. Zijn stad was steeds trouw onderdanig aan Farao; „vroeger ging ’t G. goed”, maar nu was G. herhaaldelijk belegerd door. Abdi-Asjirta, den sjeich der opdringende Amorieten; diens zoon Aziroe hield Arwad bezet en bedreigde G., daarbij gesteund door de vorsten v. Kades (a. d. Orontes) en v. Sidon, welke Hoba (bij Damaskus) en Tyrus hadden genomen. „De goden zijn uit G. weggetogen”, zoo klaagt Rib-Addi (vgl. Ezech. 10: Jahwe verlaat Jeruzalem); indien de dringend gevraagde hulp van Farao uitblijft, zal hij tot Egypte’s vijanden moeten afvallen, gelijk zijn eigen broeder reeds gedaan heeft. — Een paar eeuwen later (1150) beschouwde Egypte G. nog als Egypt. domein: Wen-Amon, de afgezant v. d. hoogepriester, kwam rechtens uit G. timmerhout halen; maar Zakar-baäl, de stadkoning, erkende, op grond van de zeer oude archieven v. G., wei Egypte’s kultureelen invloed, maar niet diens politieke hegenomie. — Met Israël heeft G. waarsch. niet meer aanraking gehad dan de overige Feniciërs (1 Kon. 5, 18 moet missch. in pl. v. „de Giblieten” gelezen worden: „en zij voorzagen die van randgroeven”). Aan de Assyrische veroveraars der 9e en 8e eeuw heeft G. nooit tegenstand geboden, evenmin als Arwad, enz. (zie FENICIE); daarom zijn zij „zelfstandig” gebleven en niet tot een Assyr. provincie gemaakt; zie OORLOGSPOLITIEK VAN HET OUDE OOSTEN. In ’t begin v. d. regeering v. Apriës (Farao Hofra, 588-569), bij gelegenheid van een anti-Babylonische coalitie der Syrische staten (zie JUDA en ZEDEKIA) bezette een Egyptische vloot met landingstroepen de Syr. kust; Apriës’ soldaten bouwden te G. een tempel. Maar deze expeditie had geen blijvende gevolgen; Fenicië werd dra Babylonisch, later Perzisch bezit. — In den omtrek v. G. zijn merkwaardige, uitgebreide nekropolen met sarkofagen gevonden, ook Egypt. oudheden, alsmede de beroemde zuil van Jahoe-mèlek met inscriptie. — Uit G. is Philo v. Byblos afkomstig.

< >