Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Gaea

betekenis & definitie

Gaea - (Gr.), de aarde, de grijze, eerwaardige godin, die het eerst uit den Chaos te voorschijn kwam en Uranus (hemel) en Pontus (zee) verwekte. Dan wordt zij bij Uranus moeder van de Titanen, die zij voor hun ergdenkenden vader in den schoot der aarde verbergt, verder van de Titaniden, Cyclopen, Centimanen, van Cronus (Saturnus), enz. — In de oud-Grieksche kunst werd G. slechts zelden voorgesteld. Op het altaar van Pergamon (2de eeuw v. Chr.) ziet men haar ten halve lijve oprijzend hartstochtelijk smeeken voor het leven van haar zoon, den gigant Alcyoneus, die door de godin Athene voortgesleept wordt. Als „kweekster van kinderen” en godin der planten is ze afgebeeld op verschillende kleine reliefs, Romeinsche sarkophagen en vooral op het Vredesaltaar (Ara Pacis), dat Augustus in Rome oprichtte.

Hier zit ze op een rots: een krachtig gebouwde vrouw, bloemen in het haar, vruchten in haar schoot, te midden van weelderigen plantengroei; een mantel hangt haar van het achterhoofd over de schouders. Naakte knaapjes spelen op haar beide armen, aan haar voeten rusten een schaap en een rund. Links en rechts zitten de vruchtbare winden, de landen de zeewind, door jonge vrouwen voorgesteld.