Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Fluit

betekenis & definitie

Fluit - 1) (muz.), een der oudste blaasinstrumenten, dat in twee vormen voorkwam: als „bekfluit” en als „dwarsfluit”. De eerstgenoemde vorm is in onbruik geraakt; bestaat alleen nog als kinderspeelgoed. De dwarsfluit is een der voornaamste instrumenten van het hedendaagsche orkest geworden. Aanvankelijk voorzien van slechts weinig gaten; is zij door Quantz en Böhm tot groote volmaking gebracht; heeft 14 klankgaten, een aantal ringen en kleppen, die den bespeler gelegenheid geven de meest gecompliceerde passages uit te voeren.

Was vroeger hout het eenige materiaal waaruit de f. werd vervaardigd, tegenwoordig worden ook voortreffelijke metalen f. gemaakt. — F. komen reeds in het neolithische tijdperk voor. De vorm is die van een gesneden riet, stuk boombast, hout of uitgehold been, waarop men door verstelbare proppen verschillende tonen kon voortbrengen. Later — maar toch nog in praehistorischen tijd — begon men twee verschillend gestemde fluiten aan te wenden, die in een leeren mondstuk bevestigd, afwisselend bespeeld konden worden. Dit is nog in den klassieken tijd de gewone vorm, ofschoon men ook onze fluit met gaatjes kende en reeds vroeg de Pansfluit bezigde, die uit naast elkaar geplaatste rietjes van verschillende lengte bestaat en in zijn antieken vorm nog dikwijls gebruikt wordt door de herders in het Zuiden. — In de Middeleeuwen bestonden van de f., evenals van de meeste blaasinstrumenten, zoogen. „koren”, d. w. z. exemplaren van verschillende grootte en toonomvang (Diskant-, Alt- en Basfl.). Ook deze zijn in onbruik geraakt. Felix v. Weingartner heeft getracht de Altfl. weer in te voeren; hij liet een dergelijk instrument vervaardigen, dat hij aanwendde in zijn „Gefilde der Seligen”. Zijn voorbeeld vond geen navolging. — De kleine f., naar den Italiaanschen naam: Flauto piccolo, meestal piccolo genoemd, is een verkleinde vorm van het instrument; zij klinkt een octaaf hooger en is schril van toon. Bij de militaire muziek zijn nog eenige andere soorten van f. in gebruik, zooals de Tertsfl. die 3 tonen, en de Quartfl. die 4 tonen hooger klinkt dan de noteering aangeeft. — De toon van een f. is rond, glansrijk en helder; het instrument is even geschikt om zangerige wijzen als om snelle, klaterende passages voor te dragen.

2) (scheepv.) schip van af begin 17e eeuw, zonder galjoen. Zij werden gebouwd voor de vaart naar de Oostzee tot 125 voet lengte, naar Indië ± 130 voet lengte. Het waren goede zeilschepen met drie masten, rond voorschip, achter hoog opgebouwd, zonder spiegel.
3) zie STOOMFLUIT.

< >