Fleury - (André Hercules, kardinaal van), eerste minister van Lodewijk XV. Fl. was de zoon van een belastingpachter en werd 1653 te Lodève in Languedoc geboren. Vroeg naar Parijs gevoerd, studeerde hij eerst in het Jezuïeten-college Lermont, daarna in het college Harcourt, waar hij zich bijzonder onderscheidde; reeds op 15jarigen leeftijd werd hij kanunnik in Montpellier. Echter keerde hij spoedig weer naar Parijs terug, waar hij in 1677 als aalmoezenier van koningin Maria Theresia aan het hof kwam.
Na haren dood bekleedde hij hetzelfde ambt bij den koning; hij had inmiddels gelegenheid de aandacht op zijn persoon te vestigen. In 1698 benoemde Lod. XIV hem tot bisschop van Fréjus. Fleury wijdde zich met ijver aan zijn nieuwe plicht en wist zijn diocese bij den inval van den hertog van Savoye in 1707 tegen de gruwelen van den krijg te bewaren. Gezondheidsredenen dwongen hem in 1715 ontslag te vragen, waarna hij met de abdij Tournus werd schadeloos gesteld. Nog in hetzelfde jaar werd hij echter, krachtens testamentaire beschikking van Lod. XIV, tot opvoeder van zijn achterkleinzoon, den lateren Lod. XV, benoemd.
Daarmede stond hem de toegang tot het hof weder open; zijn streven was vooral daarop gericht, zich de liefde en het vertrouwen van zijn vorstelijken leerling te verwerven. Bij den dood van den hertog van Orleans in 1723 achtte hij het oogenblik nog niet gekomen, officieel aan het hoofd der regeering te treden; de zwakke hertog van Bourbon werd tot eersten minister benoemd en Fl. stelde zich met het lidmaatschap van den staatsraad tevreden; eerst na den val van den hertog in 1726 nam hij de leiding der regeering in handen; hij liet zich tegelijkertijd tot kardinaal verheffen. Fl. was toen niet jong meer; anderen plegen zich op dezen leeftijd uit het publieke leven terug te trekken. Ofschoon den titel van eersten minister afwijzend, hield hij de teugels der regeering vast geklemd en zocht hij den jongen koning verre te houden. Zijn binnenlandsch optreden is bekend door de vervolging der Jansenisten, die hij als Jezuïeten-leerling hartgrondig haatte; zijn buitenlandsche politiek stelde zich ten doel den door vele oorlogen uitgeputten staat den vrede te verzekeren; een nauwe alliantie met Engeland scheen hem daartoe eerste voorwaarde.
Slechts twee malen mengde hij zich in een buitenlandschen krijg: in den Poolschen en in den Oostenrijkschen successie-oorlog. De eerste, ontstaan doordat Stanislaus Lesczinsky, de schoonvader van Lod. XV, uit zijn koninkrijk Polen verdreven was, was meer een strijd van diplomaten dan van veldoversten; Fl. was niet ongelukkig: bij den vrede van Weenen, 1735, kwam Napels aan een prins uit het huis Bourbon, en werd Stanislaus hertog van Lotharingen en Bar. De vereeniging van Loth. met Frankrijk was op deze wijze voorbereid. In den Oost. successieoorlog stelde hij zich tegenover Maria Theresia, die hij gemakkelijk meende te kunnen vernederen; de kracht van den Donau-staat bleek echter grooter, dan Fl. had verwacht, zoodat Fr. in ernstige verwikkelingen geraakte; te midden van deze moeilijkheden stierf Fl., bijna negentig jaren oud.