Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aalmoezenier

betekenis & definitie

Aalmoezenier - oorspronkelijk de orde-geestelijke belast met het beheer van de voor armenzorg bestemde fondsen; later werd deze titel gegeven aan den beheerder dezer gelden aan de hoven van prelaten en R. Kath. vorsten; bij deze laatsten was het meestal de biechtvader van den vorst. De groot-A. (Grand-Aumônier) in Frankrijk, waar men meerdere zulke aalmoezeniers had, was sedert den tijd van Frans I een der eerste ambtenaren des rijks en van het hof, die grooten invloed had en gewoonlijk kardinaal was. Tijdens de revolutie werd dit ambt afgeschaft, Napoleon I en III stelden het weer in. De koningin en de prinsen van den bloede hadden hunne eigene aalmoezeniers, evenals het leger; deze laatste stond onder den groot-aalmoezenier en heette Evêque des armées. — In Engeland heeft gewoonlijk een bisschop, met den titel Lord High Almoner, het toezicht op het aalmoezenfonds, dat grootendeels gevormd wordt uit opgelegde boeten; gewoonlijk is dit de bisschop van Oxford; het ambt van Hereditary Grand Almoner is niets meer dan een sinecure. — In het Fransche leger is A. thans de titel van den geestelijke voor alle belijdenissen; sinds 1880 worden alleen nog voor afgelegen forten en voor mobiele troepen zoodanige geestelijken aangesteld.

In Nederland kent men aan het leger verbonden geestelijken sinds Aug. 1914. Aalmoezeniers zijn R.-K. geestelijken, veldpredikers protestantsche. Bij elke divisie is één a. ingedeeld en twee veldpredikers. Hun is de moreele verzorging van den soldaat te velde opgedragen, benevens geestelijke bijstand bij verwonding of overlijden.Zij worden, evenals het personeel van het Roode Kruis, door het tractaat van Genève van 1906 beschermd, waarin o.a. wordt bepaald, dat zij, wanneer zij in handen van den vijand vallen, niet als krijgsgevangenen zullen mogen worden behandeld. De veldgeestelijken zijn in rang gelijk gesteld met Majoor, dus hoofdofficieren. Zij dragen het Majoors-distinctief (gouden balk met één ster) op den kraag van hun jas of ambtsgewaad. Verder dragen zij te velde een zwarte officierspet, de A. met blauwen, de veldpredikers met zwarten band. (Zie Recueil mil. 1914 en 1915).

< >