Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Fjord

betekenis & definitie

Fjord - een typische kustvorm, die alleen voorkomt in bergachtige kusten, waarvan het achterland in den diluvialen tijd met ijs bedekt was. Ze treden in groote getale bij elkaar op; de naam is afkomstig van de kust van Noorwegen. Dinse geeft deze, morphographische, bepaling: f. zijn gekronkelde, steile en diepe bochten, die in dwarsdoorsnede een trogvorm, in lengtedoorsnede een lijn vertoonen met zachte golvingen en ondiepe kommen. — Morphologisch zijn f. ondergedoken rivierdalen, die door landijs (fjärden) of door gletsjers (Noorweegsch type) vervormd zijn van Vin U-vormige dalen, terwijl de bodem daardoor onregelmatig werd uitgeschuurd. Naar het land toe zet het dal zich voort.

Ze komen dus geheel overeen met de typische Alpendalen met meerbekkens. Soms werd de loop der oude rivierdalen bepaald door reeds aanwezige spleten. De kustontwikkeling is bij de f. al zeer groot: in Noorwegen, tusschen 61 en 62° N.Br. valt op de kust van het vastland 2197 K.M.; op de scheeren 3224 K.M., samen dus een kustlengte van 5421 K.M., op een afstand van 134 K.M. De Lysefjord heeft bij een lengte van 41 K.M. een breedte van 600 tot 1900 M., terwijl de vaak loodrechte wanden een hoogte bereiken van 950 M. De Sogne-fjord is 187 K.M. en zou, naar Frankrijk overgebracht, Parijs tot zeehaven kunnen maken. Meest is de diepte aan de zeezijde kleiner dan meer landwaarts; de Hardanger fjord is bij zee 209 M., verder naar binnen 300 tot 700 M.; 60 K.M. naar binnen zelfs 800 M. diep; het diepste deel der Sogne-f. is 1242 M., bij de zee slechts 150 M. Voor de meeste fjorden liggen talrijke, groote en kleine eilanden, scheeren genaamd. Vaak zijn het kale rotsen. De aanwezigheid van strandlijnen en strandterrassen wijst op negatieve niveauveranderingen.

De strandlijnen (seter) zijn 20 — 50 M. breede, tamelijk vlakke banen, die landwaarts begrensd worden door een steilen wand. — In Jutland spreekt men aan beide kusten van f.; aan de W.kust zijn het haffen, aan de O.-kust, evenals in Sleeswijk-Holstein, föhrden. Dit zijn nu eens breede, dan weer smalle dalen, met een tamelijke diepte, welke diepte zich bijna tot het boveneind voortzet. Wahnschaffe vat ze op als onder water geraakte randdeelen van het moreenenlandschap van den Baltischen Landrug; volgens hem zijn ze ontstaan in den litorinatijd. Volgens Haase zijn het oude rivierdalen, waarin het landijs omhoog drong. — F j a r d e zijn kleine, smalle bochten, die meer of minder diep in een laag kustland dringen (de Noordelijke Oostzeekust van Zweden). — De fjordstraten zijn ontstaan, doordat twee, vroeger onafhankelijk dalsystemen versmolten. De verbindingsruggen heeten in Noorwegen eide.

< >