Filemon, een vriend van Paulus te Colosse, aan wien een ontvluchte slaaf, Onesimus, door Paulus werd teruggezonden. Waarschijnlijk heette de vrouw van dezen welgestelden man Apfia en de zoon Archippus. Zelf was hij door Paulus bekeerd, vermoedelijk te Efeze. De drie gelijktijdig door Paulus verzonden brieven aan F., de Kolossenzen en de Efezen, zijn waarschijnlijk alle in zijn woning aangekomen.
De brief aan hem zelf is een partikulier, kort maar krachtig schrijven, dat aan tal van papyri uit dien tijd doet denken. Hij bevat een woord van dank, het verzoek om den terugkeerenden Onesimus in gunst op te nemen en eenige mededeelingen van persoonlijken aard. De echtheid van dit schrijven van het jaar 58 n. C. wordt algemeen erkend. De inhoud heeft waarde voor de slavenkwestie, de vorm is taktvol met zekeren humor en met woordspelingen. Paulus laat zich gaan. Vgl. J. P. Esser, De brief aan F., 1875; J. M. S. Baljon, Commentaar, 1907; A. Schumann, Paulus an Philemon, 1908.