Fidzji-eilanden (ook Fidschi, Fiji of Viti), groep van meer dan 150 eilanden, in Oceanië; de voornaamste zijn Viti Levu en Vanua-Levu. Waarschijnlijk door Abel Tasman op 6 Februari 1643 ontdekt, doch eerst in 1791 voor het eerst weer door Europeanen bezocht. Koraaleilanden, doch vulkanisch, al ontbreken werkende vulkanen; de hoogste toppen verheffen zich tot bijna 2000 M. Het klimaat is matig warm, de regenval ± 2.5 M. per jaar. Tot de voornaamste producten moeten gerekend worden copra, suikerriet, katoen en pareloesters.
De eilanden vormen sinds 1874 eene kroonkolonie van Engeland. De bevolking, waarschijnlijk vroeger zuiver Melanesisch, heeft, ook tengevolge van herhaaldelijk met naburen gevoerde oorlogen, tal van Polynesische invloeden ondergaan; groote veranderingen bracht bovendien het Christendom, dat reeds in 1837 door Wesleyaansche, later ook door Fransche Roomsch-Katholieke zendelingen werd ingevoerd en thans door de geheele bevolking wordt beleden. Met de invoering van geregeld bestuur is een einde gemaakt aan de macht van de hoofden, die als koningen over kleine stammen met elkaar wreedaardige oorlogen voerden, waarbij kannibalisme op ruime schaal voorkwam. Ook verdween daarmede de oorspronkelijke kleederdracht: het lendenkleed van geklopte boomschors, terwijl de sieraden van potvischtanden voor Europeesche fraaiigheden moesten plaats maken; de Europeesche beschaving heeft intusschen niet kunnen verhoeden, dat de bevolking langzamerhand vermindert en uitsterft. Lepra, frambosia en tuberculose dragen daartoe het hare bij. Ook de zeden en gewoonten ondergingen onder Europeeschen invloed ingrijpende wijzigingen; terwijl vroeger strenge scheiding tusschen de geslachten plaats vond en echtbreuk met den dood werd gestraft, is men meer en meer gekomen tot een familie-leven op Westerschen basis.
Sporen van het oude vooroudergeloof, ook een zeer ingewikkeld familieverband op matriarchalen grondslag zijn gebleven. Besnijdenis voor de mannen, tatoeëering op zeer bescheiden schaal voor de vrouwen is ook thans nog in gebruik. Het voedsel is bijna geheel van plantaardigen oorsprong, kaoa en tabak zijn de gewone genotmiddelen. Kunstvaardigheid uit zich in de vervaardiging van fraaie matten, waaiers, mandewerk en potten, eertijds ook in het maken van prachtige knodsen. Vischvangst wordt uitgeoefend met pijl en boog en vischspeer in kano’s met uitleggers, waarin de Fidzjiërs zich als koene zeevaarders doen kennen.