Explosief - heeten in de phonetiek die spraakklanken, wier vorming gepaard gaat met een volkomen afsluiting van het spraakorgaan. Men kan ze in hoofdzaak onderscheiden, 1) naar de plaats, waar de afsluiting bestaat (labialen, dentalen, alveolaren, palatalen, velaren), 2) naar het al of niet geaspireerd zijn, 3) naar het al of niet mede trillen der stembanden (z.g. tenues en mediae), 4) naar de sterkte der spierspanning bij het articuleeren (z.g. fortes en lenes). De klank der explosieven is in verschill. talen zeer verschillend. Vandaar, dat een indeeling eigenlijk voor elke taal afzonderlijk zou moeten worden gegeven.
In het Nederl. zijn de e.: p, t, k, b, d, g, (n.l. als de Fransche g in garçon, in Ned. samenstellingen als bakboord; ook door de Friezen gesproken aan ’t begin van een woord). Dialektisch is er echter bij ons nog veel verschil; een Groninger zal b.v. in veel gevallen veel slapper articuleeren dan een Hollander (Gron. wiffe klinkt dikwijls haast als widde). In andere talen doet zich iets dergelijks voor. In Z.-Duitschland b.v. is, in tegenstelling met het N.. ’t onderscheid tusschen t en d dikwijls niet hoorbaar.