Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Empedokles

betekenis & definitie

Empedokles - Gr. wijsgeer, 490—430 v. C. Hoewel behoorend tot den adel van Agrigentum (Sicilië) stelde hij zich aan het hoofd der volkspartij, die hij ter overwinning voerde. Beroemd was hij niet alleen als wijsgeer, maar ook als dichter, redenaar, ingenieur en arts. Verder trad hij op als priester, profeet en wonderdoener. Volgens de sage zou hij door een sprong in den Aetna-krater den dood gevonden hebben.

Waarschijnlijk is hij, na verlies der volksgunst, als balling in den Peloponnesus gestorven. Van zijn twee groote (in gespierde beeldrijke taal geschreven) leergedichten over de Natuur en Reinigingen (katharmoi) zijn nog 450 verzen over (uitgegeven o. a. door Karsten 1838 en Diels in zijn Vorsokratiker I. 1912). In zijn natuurfilosofie toont E. zich vooral geïnteresseerd door chemische en biologische problemen. Met de Eleaten loochent hij een eigenlijk ontstaan en vergaan van het Zijnde. Er bestaat slechts een vermenging en scheiding van op zichzelf onveranderlijke stofdeeltjes, bewerkt door twee machten: liefde en haat, die afwisselend de overhand hebben. In het begin rustten de verschillende stoffen (waarvan hij vier soorten aanneemt, vuur, lucht, water en aarde), samengehouden door de liefde, ongescheiden en onvermengd naast elkaar in den vorm van een bol. Maar geleidelijk deed de haat zich gelden, en daarmee kwam de scheiding, die ten slotte de alleenheerschappij kreeg en zoo den ondergang aller afzonderlijke wezens ten gevolge had; — totdat de liefde weer machtig werd en alles tot den begintoestand terugbracht. Merkwaardig is E’s leer aangaande het ontstaan der organismen.

Door de onophoudelijke menging en scheiding de rivier grondstoffen ontstaan allereerst uit de aarde de planten; daarop van de dieren de afzonderlijke ledematen (hoofden, armen, oogen), die door toevallige verbindingen allerlei wonderlijke ondoelmatige combinaties vormden (hoofden zonder halzen, schepsels met dubbel aangezicht, wezens van voren mannen, van achteren ossen), welke dan weer te gronde gingen, totdat zij zich ten slotte tot doelmatige en levensvatbare organismen ontwikkelden. De vermenging geschiedt zoo, dat uitvloeisels van de eene stof in de poriën van de andere dringen. Zoo wordt ook de zinnelijke waarneming verklaard: van het waargenomen voorwerp stroomen bij het zien deeltjes uit, aan welke deeltjes van het oog tegemoet komen. Maar opdat de waarneming kan plaats hebben, moeten beide soorten deeltjes van denzelfden aard zijn, want het gelijke wordt door het gelijke ,gekend’, „met de aarde kennen wij de aarde, met het water: het water.” Overigens zijn de zinnen maar tot op zekere hoogte te vertrouwen. Het ware weten bereiken wij door de denkkracht.

Verstand en denkkracht zijn in alle dingen. — Moeilijk te ontdekken is de samenhang van deze natuurfilosofie met E.’s (aan Pythagoras en de Orfici ontleende) mystiek-religieuze leer der zielsverhuizing. De zielen, uit hun hemelsche vaderland verstooten, dwalen op deze aarde („vreugdelooze oord”) in de meest verschillende gedaanten rond om boete te doen voor hun zonden. E. zelf beweert vroeger meisje, vogel, visch en struik geweest te zijn. Na lange louteringsperioden komt zij weer in een hoogeren staat om vandaar naar het goddelijk vaderland terug te keeren. — Winnefeld, Die Ph. des E., 1862.