Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Duyck

betekenis & definitie

Duyck - (Anthonis), raadpensionaris van Holland, 1621—1629. In 1589 werd hij tot advokaat-fiskaal van den Raad van State benoemd, in welke betrekking hij verplicht was het leger te velde te volgen; in 1602 werd hij griffier van het Hof van Holland. In 1618 —’19 was D., bekend Contra-Remonstrant, een der fiscalen (naast Sylla en Van Leeuwen) bij de gedelegeerde rechters, die over Oldenbarnevelt c. s. moesten vonnis vellen; zijn pogingen om Maurits tot gratie te bewegen, faalden.

Na afloop van het rechtsgeding werd hij in 1620 raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en WestFriesland; in 1621 volgde zijn benoeming tot raadpensionaris. Bij de nieuwe instructie werd de functie niet meer voor ’t leven, maar slechts voor 5 jaar verleend; ze werd nauwer omschreven en onder het toezicht der Staten gesteld; de briefwisseling met de gezanten van de Republiek werd den nieuwen titularis ontzegd. Zoo werd het ambt, dat onder Old. onevenredig was uitgegroeid, meer tot dat van provinciaal ambtenaar van Holland teruggebracht.

D. stierf 29 Sept. 1629. Uit de periode van zijn advokaat-fiskaalschap stamt zijn Journael van tgene daegelyckx gepasseert is in den oorloge der Staeten-Generael tegens de Spangiaerden, etc. 1591—1602 (uitgave in 3 dln. door Lodewijk Mulder, 1862-1866).