Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Droogscheerderssynode

betekenis & definitie

Droogscheerderssynode - De interlocale bijeenkomsten der Hollandsche lakenbereiders, die van 1643 tot 1713 om de twee, daarna tot 1793, om de vier jaar werden gehouden. Het initiatief is waarschijnlijk van Leiden uitgegaan, destijds de tweede stad van Holland en de eerste industriestad. Daar had zich, na het beleg, de oude weefnijverheid weer opgeheven, de „nieuwe draperie1’, die aanvankelijk zich op de bereiding van lichte stoffen en grove lakens toelegde, maar in de 17e eeuw, evenals in de Middeleeuwen, in hoofdzaak fijnere lakens produceerde. Deze nieuwe branche der textiel-industrie was kapitalistisch georganiseerd.

De groot-ondernemer was de „lakenreeder”, elders „lakenkooper” genoemd. Hij was handelaar, en werkgever van huiszittende arbeiders tevens, zooals dat met de eigenlijke lakenbereiders, klein-industriëelen, die lakens van anderen voor loon bewerkten, ook het geval was; daarnaast echter was de „reeder” eigenaar van groote werkplaatsen, waar verschillende onderdeelen van het bedrijf onder zijn toezicht verricht werden. Deze „groot-industrie” bracht in den dienst van één fabrikant een zeker aantal (20—30) werklieden te zamen, die zich organiseerden en gezamenlijk hun eischen gelden deden. Reeds in 1637 hooren we van een werkstaking onder de lakenbereiders-gasten te Leiden; waarschijnlijk heeft dit conflict aan de Leidsche lakenbereiders-meesters de wenschelijkheid van aaneensluiting doen inzien. In 1637 kwamen ten minste de dekens en hoofdlieden van de lakenbereidersgilden van enkele Hollandsche steden te Leiden en elders te zamen, om tot onderlinge samenwerking te geraken; het particulier initiatief scfioot echter, als zoo dikwijls in sociale aangelegenheden, te kort. Toen trad, op verzoek der verschillende stedelijke regeeringen, de gewestelijke overheid op: 17 Juli 1638 vaardigden de Staten van Holland een plakkaat uit tot handhaving van de orde in de lakenbereidersgilden der verschillende steden. De bepaling van dit plakkaat, dat in geval van arbeidersconflict in een der Hollandsche steden, de overlieden van de andere steden daar konden worden bijeengeroepen, en dat deze alsdan gehouden waren te verschijnen, gaf tot de periodieke bijeenkomsten der lakenbereidersmeesters aanleiding.

De oprichtingsvergadering te Leiden in 1643 was een terugslag op de groote Leidsche werkstaking van dat jaar; bepaald werd, dat de lakenbereidersgilden van Alkmaar, Amsterdam, Delft, Dordrecht, Enkhuizen, Gouda, Haarlem, Hoorn, Leiden en Rotterdam zich zouden doen vertegenwoordigen. Deze patroons-bond der lakenbereiders was in de eerste plaats een strijd-organisatie, tegen de groeiende macht der arbeiders gericht; de groote „lakenreeders,” die de massa der werklieden tegenover zich hadden, vormden er de drijvende kracht. In 1672 was het bloeitijdperk der lakennijverheid reeds voorbij; met het intreden van het verval vroeg ook niet meer het arbeidersvraagstuk in de eerste plaats de aandacht, maar kwamen de zuivere vakbelangen meer op den voorgrond: de concurrentie der plattelandsindustrie, de invoer van buitenlandsch fabrikaat; het bedrog, dat bij het zegelen der lakens plaats had; de verplaatsing ten slotte van de Hollandsche lakenindustrie naar Tilburg en omliggende plaatsen, waar de lage loonen lokten. De laatste bijeenkomst was in het jaar 1793; bij ontstentenis van „eenig pressant onderwerp van deliberatie” werd de vergadering van 1797 niet gehouden, en daarmede ging ongemerkt de organisatie der Hollandsche lakenbereiders te niet. — Litteratuur: Mr. N. W. Posthumus, Bescheiden betreffende de Provinciale Organisatie der Hollandsche Lakenbereiders (Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap, III, 38; a°1917) en het aldaar aangehaalde artikel van Dr. G. W. Kernkamp in Opstellen-Rogge.

< >