Doperwten - (Pisum sativum), vormen een zeer belangrijke groentensoort, die op verschillende plaatsen op groote schaal gekweekt wordt. In 1912 waren in ons land 1477 H. A. met dit gewas beteeld. Het voornaamste centrum der cultuur vormen de gemeenten Ter Aar en Alkemade met 486 H.A. In geheel Z.-Holland waren er in 1912, 653 H.A. mede bezet, in N.-Holland 256, in N.-Brabant 221 en in Limburg 170 H. A. De d. is een erwtensoort, waarvan — in tegenstelling met de „droge” erwten (grauwe en groene), welke in den landbouw worden geteeld — alleen de onrijpe zaden gegeten worden, nadat zij uit de vrucht (peul) gedopt zijn. De vruchtwand (schil van de peul) is niet eetbaar, zooals bij de eigenlijke „peulen”, omdat aan de binnenzijde er van zich een perkamentachtig vlies bevindt, dat bij de „peulen” ontbreekt.
Het aantal soorten of rassen is bij de d. zeer groot. Er zijn er, die gemiddeld niet hooger worden dan 1 voet (kruiperwten), terwijl andere wel 3 voet lengte verkrijgen (halfhooge erwten) en sommige zelfs tot een hoogte van 4 a 5 voet opgroeien (hooge erwten). Voor den handel kweekt men het meest de halfhooge rassen, zooals de Langeraarsche contracterwt, de Lentedopper, de Meidopper, enz., hoewel in den laatsten tijd de kruiperwten op sommige plaatsen meer op den voorgrond komen. Deze hebben het voordeel, dat zij gekweekt kunnen worden zonder rijs, hetwelk bij de halfhooge en hooge rassen niet gemist kan worden. Doordat erwten voor haar ontwikkeling weinig warmte behoeven, kunnen zij zeer vroeg in het voorjaar geteeld worden. Een zeer doelmatige teeltwijze, welke in het voornaamste centrum van cultuur gevolgd wordt, bestaat hierin, dat het zaad omstreeks Kerstmis eerst 2 dagen geweekt, daarna 8 dagen „in den broei” gelegd wordt, (d. w. z. wordt opgehangen in zakjes bij een temp. van 50 — 60° Fahr.) en vervolgens dicht opeen wordt uitgezaaid op een bed aan den Z.-kant eener schutting, heg of heining, waarna er een laag aarde van ± 5 c.M. dikte overgestrooid en het geheel met stroo of bladriet tegen de vorst beschut wordt. In normale winters staan de jonge kiemplanten dan reeds in het begin van Maart boven den grond, zoodat zij omstreeks dien tijd op de blijvende plaats uitgeplant kunnen worden. Dit gebeurt in rijen, die ± 11/2 M. van elkaar komen en van Oost naar West loopen.
Als de stengels 1/2 voet lengte hebben, plaatst men er aan de Z.-zijde het rijs bij, waaraan de planten zich met haar bladranken vasthechten. In de tusschenruimten kan spinazie, radijs of kropsla worden geteeld. Nadat deze artikelen zijn geoogst, doch niet vóór half Mei, wordt aan de Z.-zijde van eiken regel een rij stokboonen of augurken uitgeplant. Deze hebben veel warmte noodig; reden, waarom zij aan den Zuidkant geplaatst worden, waar zij veel licht krijgen en beschut staan tegen den N.-wind. D., op deze wijze geteeld, kunnen reeds omstreeks half Juni geoogst worden, zoodat er daarna voor verdere ontwikkeling van het nagewas (augurken of stokboonen) nog voldoende tijd overblijft.
Men gebruikt de doppers voor een groot deel in verschen toestand, doch nog meer in ingemaakten staat. In de fabrieken van verduurzaamde levensmidddelen vormt de d. een der belangrijkste artikelen. Zij wordt daar machinaal gedopt en gesorteerd, vervolgens gekookt en in bussen geconserveerd. In dien toestand worden zij tevens uitgevoerd naar andere landen van Europa en naar de koloniën.