Donegal - 1) graafsch. van de prov. Ulster, N. W.Ierland, wordt in het N. en W. bespoeld door den Atlantischen Oceaan; oppervl. 4830 K.M2; aantal inw. ± 165.000. Het grootste gedeelte van het graafschap wordt ingenomen door bergland, dat in het N. W. een hoogte van 750 M. bereikt en voornamelijk uit harde, archaeische en uit primaire gesteenten bestaat. Door den hoogen ouderdom zijn de minder harde gesteenten verweerd en de harde rotsen als steile bergketens met scherpe kammen blijven staan.
Tusschen deze ketens vindt men diepe dalen, waarvan de bodem meestal met een laag alluvium, vooral laagveen, bedekt is. Op verschillende plaatsen in het bergland wordt wat lood, ijzer en koper gevonden. De oude bergketens zijn woest en kaal en voor den landbouw of veeteelt ongeschikt. Het klimaat is buitengewoon vochtig, vooral aan de kust, zoodat in de lagere streken voornamelijk veeteelt wordt gedreven; alleen in het Z.O. komt ook landbouw voor, die gerst, vlas, haver en aardappelen levert. Aan de kust eenige vischvangst; industrie van geen belang. De hoofdpi. is Lifford, een onbeteekenend dorpje aan de Foyle, de belangrijkste rivier van D. — 2) marktstad in het graafschap D, gelegen aan de uiterste N.-O-punt van de Donegal Bay en aan de spoorlijn van Londonderry naar Killybegs; 4000 inw.; uitvoer van koren, boter en eieren; in de nabijheid ijzerhoudende minerale bronnen.