Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Donau

betekenis & definitie

Donau - Na de Wolga de grootste rivier van Europa, en tevens een van de belangrijkste. Tweemaal breekt hij dwars door den hoofdgebergtegordel van Europa heen, n.l. eerst in het Weener Bekken en dan weer door de Zuidelijke Karpaten. De laatste doorbraak verdeelt de D. in twee scherp gescheiden deelen, die in de Oudheid verschillende namen droegen, n.1. Danuvius en Ister. Zijn bronbeken, die in het Zwarte Woud (in Baden) op ± 1000 M. hoogte ontspringen, heeten Breg en Brigach.

Zij vereenigen zich bij Donaueschingen op 680 M. hoogte in een oude meervlakte. Tusschen Donaueschingen en Sigmaringen (578 M.) doorbreekt hij den Zwabischen Jura in een nauw dal met steile rotswanden. Een groot deel van het water verdwijnt hier door ponoren in den kalkbodem, en komt weer als Aach, die naar de Untersee, dus naar den Rijn gaat, voor den dag. Hier heeft dus onderaardsche bifurcatie plaats. Een deel van het boven-Donaudal ligt soms zelfs droog; verreweg het meeste water krijgt de rivier dan ook uit de Alpen, waaruit hij talr. en groote bijrivieren ontvangt. Van Sigmaringen af volgt de D. meestal den door den Jura en het Beiersche Woud ge vormden N.-rand der Z.-Duitsche hoogvlakte, die met een 100 à 200 M. hooge helling-naar het rivierdal afdaalt. Het dal bestaat afwisselend uit breede bekkens en dalengten. De eerste vormen dikwijls moerassige, met veen bedekte vlakten (Riede en Moose).

Hier neemt de D. zijn eerste Alpenbijrivier op, de Uier. Van Regensburg (330 M.) af volgt hij den rand van het Beiersche Woud. Aan den mond der Inn, die de watermassa van den Donau verdubbelt, ligt de grensstad Passau (287 M.). Tusschen Grein en Krems vormt hij stroomversnellingen, en is tot een breedte van slechts 146 M. samengeperst. Bij Klosterneuburg breekt hij door het Weenerwoud en komt dan in het als verkeerscentrum zoo belangrijke Weenerbekken, dat hij bij Theben door de z.g. Poort van Presburg (of Porta Hungarica) weer verlaat. Deze laatste ligt tusschen de Kleine Karpaten en het tot de Alpen behoorende Leitha-gebergte ingesloten. — Nu betreedt de D. de Hongaarsche vlakten, waar hij een breed dal in de löss heeft gevormd. Zijn oevers worden begeleid door breede, met woud en riet begroeide moerassen, talrijke meren en plassen, en afgesneden rivierbochten. Dikwijls splitst hij zich in takken, die groote en kleine riviereilanden vormen. Langs de oevers heeft de D. in de kleine Hongaarsche vlakte zand en grind, in de Groote klei afgezet.

Tusschen de beide vlakten breekt de D. in een schilderachtig dal, tusschen Gran en Waitzen, door het Visegradsche Trachietgebergte. Beneden den mond van de Drau gaat hij in Oostwaartsche richting en neemt spoedig zijn voornaamste bijrivier, de Theiss, op, vervolgens na Belgrado (76 M.) de Sau, en volgt dan den N.-rand van het Servische heuvelland. Tusschen Bazias (377, M.) en TurnSeverin (11 M.) breekt hij in een 126 K.M. lang, indrukwekkend défilé door het Banater gebergte. Van een meer dan één K.M. breeden vlakkelandsstroom verandert hij hier weer in een bergstroom, mot talrijke stroomversnellingen. Het smalste gedeelte is de z.g. Klissura tusschen Golubinje en Orsova, waar de rivier slechts 113 M. breed is, maar ook meer dan 50 M., op één punt zelfs 75 M., diep is. De stroomversnellingen zijn zooveel mogelijk door dynamiet onschadelijk gemaakt; de laatste is de z.g. IJzeren Poort tusschen Orsova en Turn-Severin op de Oostenrijksch-Servisch-Roemeensche grens, waar een kanaal langs gelegd is. —Vervolgens gaat de D. tusschen den 100 a 200 M. hoogen N.rand van het Buig. tafelland en de Walach. vlakte door.

Hij is hier weer een 800 — 1400 M. breede, statige rivier, soms verdeeld in verschillende takken, vergezeld door moerassen, grienden, oevermeren, en stroomt door een tot 24 K.M. breede Heivlakte heen. Waar aan den linkerkant een iets hoogere bodem voorkomt, liggen de overgangsplaatsen, waartegenover, aan den Buig. oever, de steden liggen, die in de vele Balkanoorlogen als vestingen een groote rol hebben gespeeld. — Bij Rasova dwingt het Dobroedzja-plateau den D. weer een Noordwaartsche richting in te slaan; dal en rivier blijven het zelfde karakter behouden als tusschen Bulgarije en Roemenië. Na de Sereth opgenomen te hebben, breekt de rivier bij Galatz voor het laatst door een engte, ontvangt dan uit het N. de Pruth, en 7 K.M. boven Toelcea begint de delta. De D. splitst zich in drie armen, van het N. naar het Z.: de Kilia (die weer een afzonderlijke delta heeft), de Soelina en de St. George. Er tusschen in strekt zich een 2560 K.M.2 groote, met veen en rietmoerassen en talrijke lagunen bedekte, wildernis uit. Aan den zeekant is de delta door een duinenreeks, die de mondingen met verzanding bedreigt, van de zee afgesloten. — De D. heeft een zeer omvangrijk stroomgebied (817.000 K.M.2), dat een groot deel van Middenen Oost-Europa omvat. De lengte der rivier bedraagt 2860 K.M., waarvan het Duitsche gedeelte (bovenloop) 581 K.M., het Oost.-Hong. (midden-loop) 1313 K.M. en de benedenloop 965 K.M. lang is. Tusschen Donaueschingen en Passau bedraagt het verval 421, tusschen Passau en Weenen 134, tusschen Weenen en Bazias 126, tusschen Bazias en Kladovo 26 M. Per uur brengt de D. gemiddeld 35¼ millioen M. water in de Zwarte Zee. De D., die het industrieele Midden-Europa met het ruwe producten leverende Oost-Europa en het Zwartezee-gebied verbindt, en van wiens talrijke bijrivieren er 34 bevaarbaar zijn, is een hoogst belangr. verkeersader. De bruikbaarheid als zoodanig wordt echter beperkt door de minder gunstige bevaarbaarheid van den bovenloop, de stroomversnellingen in de rotsengten beneden Grein en die in het dal door het Banater-gebergte, en door de verzanding, waaraan de uitgangen der delta-armen zijn blootgesteld. De Beiersche en de Oostenr. regeering hebben veel gedaan voor de reguleering van het vaarwater. Om den toegang van den D. naar zee in goeden staat te brengen en te houden, werd bij den Vrede van Parijs, 1866, een Internationale Commissie ingesteld, waarin in den laatsten tijd Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, het Duitsche Rijk, Engeland, Italië, Roemenië, Rusland en Turkije vertegenwoordigd waren. Sedert 1904 werd haar bevoegdheid telkens met drie jaren verlengd. Zij heeft zich vooral toegelegd op het onderhoud der Soelina, den eenigen deltaarm, die voor het groote verkeer in aanmerking komt. De minimum-diepte is hier nu ± 6 M. Bij den vrede van Boekarest in Mei 1918 werd in plaats van de oude Donaucommissie van 1856 opgericht een „Commissie voor de Donaumonden”, waarin Engeland, Frankrijk en Italië niet, Bulgarije wel is opgenomen. — Reeds bij Ulm, waar de rivier door het opnemen van den Iller een groote stroom wordt, begint de dalvaart. Men bouwt hier platgeboomde schuiten, die waren naar de benedenrivier brengen, en daar dan als branden timmerhout worden verkocht. De stoomvaart begint bij Donauwörth. Zij is in handen van verschillende maatschappijen, waarvan de Kon. Bayer. Dampfschiffahrtsanstalt en vooral de Oostenr. K.K. Donau-Dampfschiffahrts-Gesellsch., die vroeger monopolie had, en het vak Regensburg —Soelina en ook de groote bijrivieren bedient, de voornaamste zijn. Ook Roemenië heeft onder directie der Staatsspoorwegen een scheepsdienst op de rivier en de Zwarte Zee. Door het (weinig bruikbare) Ludwigskanaal is de Altmühl met de Main en dus met het Rijngebied verbonden; eerstdaags zal echter dit kanaal zeer worden verbeterd en in verband daarmee de geheele Main en Altmühl genormaliseerd. Donau en Theiss staan met elkander door enkele zeer druk bevaren kanalen in verbinding. Het binnenverkeer in Hongarije bedroeg in 1912 5.095.321 ton. Door het kanaal van den Ijzeren Poort gingen totaal 745.000 metrische ton (o. a. 6437 stoomschepen). In 1911 (het laatste vredesjaar op den Balkan) verlieten 1632 schepen, van gezamenlijk 2.710.680 ton, den Donau.