Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dithmarschen

betekenis & definitie

Dithmarschen - landschap in het W. van de Pruis. prov. Sleeswijk-Holstein. Het werd door Karel den Grooten onderworpen en tot het Christendom bekeerd (804). In 1144 werd de bevolking, omdat zij den graaf van Stade gedood had, zwaar getuchtigd door Hendrik den Leeuw.

Later hadden herhaaldelijk opstanden plaats tegen hun heer, den bisschop van Bremen; zij wisten hun vrijheden te behouden. In 1202 door de Denen veroverd, kwam het in 1227, na de nederlaag der Denen bij Bornhöved, weer in afhankelijkheid van het aartsbisdom Bremen, doch vormde in werkelijkheid een boerenrepubliek met zelfbestuur, die langen tijd haar vrijheid tegen den begeerige naburen, wist te handhaven, en eerst door een Deensch-Holsteinsche coalitie kon worden ten onder gebracht (Juni 1559). Het kwam grootendeels aan Holstein. Ingevolge het ruilverdrag van 1773 werd D., met de overige Gottorpsche bezittingen Deensch gebied; na de gebeurtenissen van 1864—66 werd het bij Pruisen ingelijfd. D. bestaat voor de helft uit vruchtbare Marschen, die meer geschikt zijn voor veeteelt dan voor landbouw. Ze moeten echter door dijken tegen de zee beschermd worden.

De vroegere verdeeling in het koninklijke Süder-(het Z., met hoofdst. Meldorf) en het hertogelijke Norderd. (met hoofdst. Heide) is in de gelijknamige kreitsen (met resp. 56.000 en 40.000 inw.) der prov. Sleesw.Holst, bewaard gebleven. De bewoners zijn Saksers, en later ingekomen Friezen.