Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dirigent

betekenis & definitie

Dirigent - de leider van een groot, muzikaal ensemble. (De benaming Directeur, die vaak wordt toegepast, is hier misplaatst). Zoodra het aantal medewerkenden aan eene muziekuitvoering zóó groot wordt, dat zij geen onderling contact hebben en dus geen verband meer kunnen houden, is het noodig, dat de leiding van het geheel uitgaat van één centraal punt; dat de voordracht door één gezag hebbend persoon, in ’t algemeen worde aangegeven. Dit is de d., die met zijne taak eene groote verantwoordelijkheid op zich neemt. Hij toch moet de opvattingen der verschillende spelers en zangers in ééne algemeene harmonie weten samen te brengen, en mag daarbij nooit de persoonlijke artistieke vrijheid van hen, die voor een oogenblik als solist optreden, aan banden leggen.

De dirigent dient dus in de eerste plaats te zijn iemand van algemeen-muzikale ontwikkeling, begaafd met een scherp, liefst absoluut-gehoor, een sterk ontwikkeld gevoel voor rythmiek, veel smaak en veel muzikaal sentiment. Daarnevens dient hij te bezitten veel takt om met de verschillende krachten van koor en orkest om te gaan, en die beslistheid van optreden, die hem in staat stelt zijn rechtmatig gezag te handhaven. Uit dit alles valt gemakkelijk af te leiden, dat een d. te beter met de onder hem werkende krachten musiceeren zal, naar mate zich wederzijdsch begrip en onderlinge waardeering zullen hebben gevormd. Dit beginsel aangenomen, moet als logisch gevolg de zoogen. Gast-d. ten eenemale worden afgekeurd. Deze, de personificatie van den virtuoos in het ambt van d., kan, uit den aard der zaak, niet die voeling hebben, die de vaste d. door geregeld met orkest en koor samen te werken verkregen heeft, en dus moeten de resultaten van zijnen arbeid daarbij ten achter staan. Dat uitzonderingen voorkomen, dient toegegeven: eene zeer krachtige intuitieve persoonlijkheid kan op anderen sterk-stimuleerend werken, en ze opdrijven tot daden, waartoe men ze niet in staat geacht zou hebben.

Maar juist die uitzonderingen bevestigen het hierboven, als regel, aangevoerde. Het ambt van d. is zoo oud als de toonkunst zelf; ook de gewoonte van met een duidelijk zichtbaar voorwerp (rol papier, strijkstok, dirigeerstok) de maat aan te geven. Riemann geeft in zijn Mus. Lexicon eene lange lijst van geschriften over dit onderwerp. De twee belangrijkste zijn wel: R. Wagner, Ueber das Dirigiren (1869) en Georg Schünemann, Zur Geschichte des Dirigirens und Taktirens.