Deder, - Dederzaad of Huttentut (Camelina sativa), een Crucifeer, inheemsch in Midden- en N.-Europa, Kaukasië en Siberië. Wordt verbouwd ter wille der oliehoudende zaden. Het gewas stelt geringe eischen aan den bodem; het behoort thuis op de lichtere gronden en een enkelen keer ook op de betere gronden als noodgewas, wijl het nog in Juni kan worden gezaaid. — Het dederzaad kan tegenwoordig wel worden geschrapt van de lijst onzer inheemsche cultuurgewassen. Vroeger werd het in den Gelderschen Achterhoek nogal verbouwd voor eigen gerief.
De olie is bijzonder geschikt voor verlichting; verder voor de zeepfabricatie; niet als spijsolie wegens den onaangenamen smaak en scherpen reuk. Het stijve stroo diende voor ’t maken van bezems en dokken. — Uit het zaad wordt olie geslagen en de geelbruine koeken blijven over. Zij bederven spoedig en worden weinig als veevoeder gebezigd, alleen af en toe aan melkkoeien. Even als in lijnkoek zit in de dederkoek veel slijmstof. Het dederzaad wordt daarom wel gebezigd ter vervalsching van lijnkoek. Het eiwit-gehalte van d.-koek is niet hoog en een speciaal gunstig effect op de melksecretie heeft deze ook niet.