Datura, Doornappel, plantengeslacht der Solanaceeën, met 15 soorten in de warme deelen der aarde, kruiden of struiken met groote blokvormige, 5 of 6-tandige bloemkronen, en een vierhokkige, meest gestekelde vrucht, die met 4 kleppen openspringt. Bij ons komt vrij vaak verwilderd voor de eenjarige D. Stramonium, de Dolappel, inheemsch in de Levant, met witte bloemen en niervormige zwarte zaden (plaat Giftige Planten II, fig. 7). Alle deelen van de plant zijn vergiftig door de aanwezigheid van hyoscyamine en atropine. De versche bladeren worden in de homoeopathische geneeskunde gebruikt.
Gekweekt worden D. fastuosa uit Egypte met een van buiten violette bloesem, D. Metel uit O.-Indië met een zuiverwitte, 10-tandige bloemkroon en met dicht behaarde bladeren en stengels. Overblijvende, struikachtige soorten zijn D. arborea (= Brugmansia candida) uit Peru en Chili, die tot 6 M. hoog wordt, en D. suaveolens, beide met welriekende witte en zeer groote bloemen. Rood met gele bloemen heeft D. sanguinea uit Peru, die tot 9 M. hoog wordt. De overblijvende Daturasoorten hebben een warme, zonnige standplaats noodig en bloeien pas laat in het jaar. Daar ze tamelijk warm moeten overwinteren, kweekt men ze het best in een kuip.