Dankdag. Vgl. bededag. De d. door de Ned. Ger. kerk uitgeschreven, waren vroeger in grooter eere dan thans. Men kan ze onderscheiden in drie soorten: 1) De algemeene of nationale als de gedenkdag van de overwinning bij Waterloo, die elk jaar op den Zondag van omstreeks 18 Juni wordt vermeld van den kansel. 2) De geestelijke, die eerst veel algemeener was, maar gestadig inkrimpt.
In vele streken van ons land wordt sporadisch de dankdag voor het gewas gehouden op den eersten Woensdag van November. Meer en meer schrompelt de d. in tot een dankuur in een avondgodsdienstoefening. 3) De plaatselijke gedenkdagen van Leidens, en Groningens ontzet, voor Utrechts verlossing in 1813. In Groningen wordt om de 50 jaar door een jubeljaarspredikatie de reductie van die stad uit 1594 sedert 1644 gevierd. Vgl. C. H. v. Rhyn, in het „Gedenkboek der reductie van Groningen” (1894). Uitvoerige bijzonderheden uit het gulden verleden der dankdagen bij G. D. J. Schotel-H. C. Rogge, De openbare eeredienst der Ned. Hev. kerk in de 16e, 17e en 18e eeuw2, z. j. bl. 163-200.