Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zondag

betekenis & definitie

Zondag - Volgens de wet van 1 Maart 1815, Stb. 21, laatstel. gew. 15 Apr. 1886, Stb. 64, houdende voorschriften ter viering der dagen aan den openbaren Christelijken godsdienst toegewijd (z.g. Zondagswet), mogen op Zondagen en op zoodanige godsdienstige feestdagen, als door de kerkgenootschappen van den Christel. godsdienst dezer landen algemeen erkend en gevierd worden, geen beroepsbezigheden vervuld worden, welke den godsdienst zouden kunnen storen en in het algemeen geen openb. arbeid plaats hebben dan ingeval van noodzakelijkheid (art. 1). Geen koopwaren hoegenaamd, met uitzondering van geringe eetwaren, mogen op markten, straten of openbare plaatsen worden uitgestald of verkocht en kooplieden en winkeliers mogen hun waren niet uitstallen noch met open deuren verkoopen (art. 2). Gedurende den tijd voor de openb. godsdienstoefening bestemd, moeten de deuren der herbergen en andere plaatsen, waar drank verkocht wordt, voor zoover deze binnen den besloten kring der gebouwen liggen, gesloten zijn. Gedurende dien tijd zullen ook geenerlei spelen, hetzij kolven, balslaan of dergelijke mogen plaats hebben (art. 3).

Openbare vermakelijkheden als tooneelvoorstellingen, publieke danspartijen, concerten en harddraverijen zijn niet toegelaten, behoudens de mogelijkheid van uitzonderingen, mits alle godsdienstoefeningen volkomen geëindigd zijn (art. 4). De politie moet waken tegen alle hinderlijke bewegingen en gerucht in de nabijheid der gebouwen, tot den openb. eeredienst bestemd en moet in het algemeen alles, wat daaraan hinderlijk zou kunnen zijn, voorkomen of doen ophouden (art. 5). Artt. 6 en 7 bedreigen straf tegen overtreding der verbodsbepalingen. Aan nakoming der wet wordt echter weinig de hand gehouden. Krachtens art. 1638w B. W. is de werkgever gehouden den arbeid dusdanig te regelen, dat de arbeider geen arbeid heeft te verrichten op Zondagen en op die dagen, welke volgens het plaatsel. gebruik ten aanzien van den bedongen arbeid met Zondagen worden gelijkgesteld, behalve voor zooverre het tegendeel is bedongen of uit den aard van den arbeid voortvloeit. Artt. 14, 22, 35, 46, 49, 55 en 60 der Arbeidswet 1919 beperken den arbeid op Zondag vooral ten aanzien van jeugdige personen (beneden 18 jaar) ook van vrouwen. — Vervalt een wissel op een Zon- of feestdag, dan geldt de volgende dag als vervaldag (art. 154 K.). Art. 14 Rv. verbiedt als regel het doen van exploiten op Zondagen (zie echter ook artt. 601, 723 Rv.). Is de Zondag de laatste dag van een termijn, zoo wordt deze een dag verlengd. Vergel. artt. 179 en 228 K. en artt. 8, 25, 44, 54, 58, 61 en 110 Registratiewet 1917.