Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dalmatië

betekenis & definitie

Dalmatië - Koninkr., behoorende tot de landen van de Oostenr. kroon, groot 12.830 K.M.2, met 645.700 inw. Het bestaat uit een meer of minder smalle strook van het Dinarische gebergte en uit de daarvoor liggende eilanden. De vastelandsstrook wordt op twee plaatsen (bij Kiek en bij Castelnuovo) door kleine stukjes Herzegowinisch gebied onderbroken. De O.-grens wordt in ’t H. door den steilen plateaurand van het centrale kalkgebied, de z.g. Velebit, gevormd (Vakanski Vrh, +1758 M.). Op de grens met Bosnië strekken zich de Dinar.

Alpen uit (Tróglav 1913 M., Dinara 1830 M.); meer Z. vormt de hooge rand van het krijtplateau van Herzegowina en Montenegro de grens. Hij is het hoogst in de omgeving der Boeche di Cattaro (Orjen 1895 M., Lovcen 1759 M.). Het Daim. bergland is gevormd uit breede, plateauachtige ruggen, waarvan de oppervl. uit dorre karsthoogvlakten bestaat. Hierin verheffen zich de Mosor Planina tot 1339 M., de Svilaja tot 1509 M., enz. Tusschen deze kalkruggen liggen langgestrekte dalen, waarvan de bodem uit eoceen flysch bestaat en de landschapsvormen en rijkere plantengroei afsteken tegen de dorre steenwoestijnen der hoogten. Zeewaarts daalt het gebergte trapsgewijs om vóór de kust opgelost te worden in een groot aantal grootere en kleinere eilanden. Ten gevolge van een daling van het land in jong-geologischen tijd is n.1. de zee in de lengtedalen gedrongen, terwijl de bergruggen als eil. en schiereil. boven de zee bleven uitsteken. Men kan ze in twee groepen verdeelen, n.l. een Noordel., waartoe, behalve de niet Dalmat, eil. ten O. der Quarnero, Pago, Lungo (of Grossa), enz., behooren; en een Zuidel. met Brazza, Lissa, Lessina, Cursola, Meleda en het schiereil. Sabbioncello.

Ook het midden in zee gelegen eilandje Pelagosa behoort tot D. De Noord. eil. bereiken geen groote hoogten, daarentegen verheft zich Brazza tot 780 M., Lessina tot 633 M. — Ook de vastelandskust is tengevolge van de ingressie der zee rijk geleed. In verschillende dalen is de zee diep in het land gedrongen, zooals in de om zijn natuurschoon beroemde Bocche di Cattaro, de Bocht van Gravosa, die van Spalato en het beneden-dal der Kerka. Bijna overal zijn de kusten, ook op de eil., steil en hoog. De eenige meer uitgestrekte vlakte is de moerassige mondingsvlakte der Narenta. Ten gevolge van het karstkarakter van het gebergte gaat een groot gedeelte der afwatering onderaardsch. De kleinere beken en riviertjes zijn meestal periodiek; sommige poljen vormen bij hoogen stand van het grondwater tijdelijke meren. Het grootste meer is het Vrana-meer. — De eil. en het kustland, die door hooge gebergten in het O. beschut worden, hebben een Middellandsche-zee-klimaat. Alleen de koude Bora maakt het weer soms onaangenaam.

De neerslag is in het kustgebied matig (700 tot 1000 m.M.), maar dieper landwaarts in soms geweldig: te Crkvia bij Cattaro valt do meeste regen van Europa, 4360 m.M. per jaar. De meeste regen valt in het vóór- en najaar. De heerschende wind is Z.O.. Het klimaat van het hoogland is in den winter, wanneer er ontzaglijke massa’s sneeuw vallen, koud en ruw; in den zomer droog en heet. — Aan de kusten en de beneden-hellingen is een subtropische plantengroei. De wouden, die vroeger de hoogere deelen van het gebergte bedekten, zijn sedert lang grootendeels verdwenen, en deze ontwouding heeft de verkarsting sterk in de hand gewerkt. Alleen het roode verweeringsproduct van de kalk, de Terra rossa, dat de dolinen bedekt, levert bebouwbaren bodem. — De bevolking is in het binnenland dun (20—35 inw. per K.M.2), aan de kust en op sommige eil. iets dichter (40 à 70 per K.M.2), gemiddeld ± 50 per K.M.2 Verreweg de meesten (610.000 der 646.000 bewoners) zijn Serbo-Kroaten; verder zijn er een 18.000 Italianen, voornamelijk in de kuststeden; 540.000 bewoners zijn Roomsch-Kath., ruim 105.000 Grieksch-Kath. — Van den bodem van D. is 31 % woud (meest laagbosch), 47% weide (waaronder echter veel kale karstweide), slechts 11 % bouwland, daarentegen 7 % met wijngaarden. De landbouw levert maïs, gerst, tarwe en vooral allerlei soorten van vruchten (olijven, sinaasappelen, moerbeien, enz.). Zeer belangr. is de wijnbouw (jaarlijks ± een millioen H.L. zeer goeden wijn). De bewoners van het binnenland leven van veeteelt. Visscherij is een hoofdmiddel van bestaan voor de kustbevolking, o. a. op tonijnen.

De Dalmatiërs vormen het grootste contingent van het Oostenr. scheepsvolk, zoowel op de handelsals op de oorlogsvloot. In D. wordt zeezout gewonnen, b.v. op de eilanden Arba en Pago. Het grootste gedeelte van het verkeer gaat over zee; de voornaamste havens zijn Spalato, Zara en Sebenico. De eenige landverbinding met Hongarije is de spoorweg Cattaro —Metcovic (aan de Narenta) — Brod. In het geheel zijn er 230 K.M. spoorweg. — Groote plaatsen heeft D. niet, wèl verscheidene kleine steden aan de kust, die hun bloeiperiode in den Romeinschen tijd en in de middeleeuwen gehad hebben. De voornaamste zijn de hoofdst. Zara (15.000 inw., gemeente 37.000 inw.), Spalato Sebenico 13.000, Ragusa 10.000 inw. Aan het hoofd der regeering staat de Landdags-president. — Geschiedenis.

D. werd pas in den tijd van Augustus (in 10 v. Chr.) definitief door de Romeinen onderworpen. In den Rom. Keizerstijd behoorde het tot de prov. Illyricum, en maakte toen een tijdperk van rust en bloei door. Na den val van het W.-Rom. Rijk behoorde het een tijdlang tot het O.-Got. Rijk en werd met dit door Narses, veldheer van Justinianus, bij het O.-Rom. Rijk gevoegd.

Later nestelden de Avaren zich hier, die echter door de Slavische Serbo-Kroaten weer verdrongen werden. Gedurende de verdere middeleeuwen was D. een twistappel tusschen Venetië en de koningen van Hongarije. Venetië beheerschte eindelijk de meeste eilanden, Hongarije het vasteland. Na 1420 kreeg Venetië ook het grootste deel van het vasteland in handen. Ragusa vormde in dien tijd een onafhankelijke republiek. Bij den vrede van Campo Formio (1797) kwam D. met Venetië aan Oostenrijk, en bij den vrede van Preszburg (1805) aan het Napoleontische koninkrijk Italië; in 1810 werd het een deel der z.g. (Fransch) Illyr. Provinciën. Na den Vrede van Parijs, in 1814, werd het weer bij Oostenr. gevoegd.