Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Crocus

betekenis & definitie

Crocus - plantengeslacht der Iridaceeën, met een 60-tal soorten, die vooral in de landen aan de Middell. zee voorkomen; het zijn overblijvende knolgewassen met door vliezige scheeden omgeven bladen en bloemen, waarvan vele soorten als sierplanten worden gekweekt. Als zoodanig onderscheidt men de voorjaars- en de herfstbloeiers. Van de eerste groep is de voornaamste C. vernus, de voorjaarscrocus, met violet, lila of wit bloemdek, die in Nederland wel eens verwilderd voorkomt op zonnige, grazige plaatsen, en waartoe alle paarse, witte en bonte tuinvormen behooren, die in de bollenstreek worden geteeld. De gekweekte gele C. behoort tot C. maesiacus (syn.

C. luteus). Deze beide bloeien in Maart, nadat de „Goudlakensche” C. (C.susianus), de „zilverlakensche” C. (C. reticulatus) en de „Schotsche” C. (C. biflorus) reeds zijn uitgebloeid. Onder de overige voorjaars-C. zijn tal van uiterst fraaie soorten, die evenwel slechts in weinige tuinen worden aangetroffen.

De herfst-C. zijn evenzeer hoogst bekoorlijk en bloeien tegelijk met de Colchicums; ook deze zijn betrekkelijk zeer weinig verspreid. De meest bekende is de Saffraan C. (C. sativus, plaat Liliifloren fig. 3), welker gedroogde stempels de saffraan leveren. De soort wordt deswege meer gekweekt dan eenige andere herfst-C. Als sierplanten zijn C. speciosus (blauwlila) en C. zonatus (lila) de meest verspreide onder de herfst-C.

< >