Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Cosijn

betekenis & definitie

Cosijn (Peter Jacob), geb. 1840 te Rijswijk, overl. 1899; sinds 1879 hoogleeraar in de Oudgermaansche taal- en letterkunde te Leiden, een der eerste Germanisten van ons land. In de „Taal- en Letterbode” (1870-1876), waarvan hij een der redacteuren was, evenals in de daarna verschenen „Taalkundige Bijdragen” (1877-1879) verschenen tal van artikelen van zijn hand betreffende Nederl. taalkunde, Middel-nederl., Oudneder-frankisch en Oudsaksisch, Gotisch, enz. Later legde hij zich meer in ’t bijzonder op het Angelsaksisch toe en gaf een zeer volledige Altwestsächsische Grammatik (I 1883, II 1886) uit, gevolgd door een Kurzgefaszte Altwestsächsische Grammatik (1895) als eerste inleiding in het Angelsaksisch te gebruiken. Over Angelsaksische poëzie (1899) was een rede, door C. als rector der Leidsche Universitsit gehouden.

Ook was C. medewerker aan het „Nederlandsche Woordenboek”. Zijn werk munt uit door helderheid en nauwkeurigheid, geeft blijk van groote scherpzinnigheid en veel omvattende kennis. Daarvan getuigt ook menig artikel over Oudgermaansch door hem in de Beiträge z. Gesch. d. deutschen Sprache und Literatur geschreven.

< >